Summary
Dutch
Detailed Translations for braakden from Dutch to French
braken:
-
braken (kotsen; vomeren; overgeven; spugen; uitbraken)
vomir; dégueuler; rendre; cracher-
vomir verb (vomis, vomit, vomissons, vomissez, vomissent, vomissais, vomissait, vomissions, vomissiez, vomissaient, vomîmes, vomîtes, vomirent, vomirai, vomiras, vomira, vomirons, vomirez, vomiront)
-
dégueuler verb (dégueule, dégueules, dégueulons, dégueulez, dégueulent, dégueulais, dégueulait, dégueulions, dégueuliez, dégueulaient, dégueulai, dégueulas, dégueula, dégueulâmes, dégueulâtes, dégueulèrent, dégueulerai, dégueuleras, dégueulera, dégueulerons, dégueulerez, dégueuleront)
-
rendre verb (rends, rend, rendons, rendez, rendent, rendais, rendait, rendions, rendiez, rendaient, rendis, rendit, rendîmes, rendîtes, rendirent, rendrai, rendras, rendra, rendrons, rendrez, rendront)
-
cracher verb (crache, craches, crachons, crachez, crachent, crachais, crachait, crachions, crachiez, crachaient, crachai, crachas, cracha, crachâmes, crachâtes, crachèrent, cracherai, cracheras, crachera, cracherons, cracherez, cracheront)
-
Conjugations for braken:
o.t.t.
- braak
- braakt
- braakt
- braken
- braken
- braken
o.v.t.
- braakde
- braakde
- braakde
- braakden
- braakden
- braakden
v.t.t.
- heb gebraakt
- hebt gebraakt
- heeft gebraakt
- hebben gebraakt
- hebben gebraakt
- hebben gebraakt
v.v.t.
- had gebraakt
- had gebraakt
- had gebraakt
- hadden gebraakt
- hadden gebraakt
- hadden gebraakt
o.t.t.t.
- zal braken
- zult braken
- zal braken
- zullen braken
- zullen braken
- zullen braken
o.v.t.t.
- zou braken
- zou braken
- zou braken
- zouden braken
- zouden braken
- zouden braken
diversen
- braak!
- braakt!
- gebraakt
- brakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het braken (overgeven; kotsen; spugen; spuwen)
le vomissement
Translation Matrix for braken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
vomissement | braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen | braaksel; kots |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cracher | braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren | fluimen; reutelen; rochelen; slijm opgeven; slijmen; spugen; spuwen; uithoesten; uitspugen; uitspuwen |
dégueuler | braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren | |
rendre | braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren | aangeven; aanreiken; afgeven; beschrijven; eraf gaan; geven; inleveren; overbrengen; overgeven; overhandigen; overleveren; retourneren; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugzenden; toesteken; translateren; vertalen; vertolken; weergeven |
vomir | braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren |
Related Words for "braken":
Wiktionary Translations for braken:
braken
braken
Cross Translation:
verb
-
Traductions à trier suivant le sens
-
remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
-
rejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• braken | → vomir | ↔ boot — vomit |
• braken | → vomir; rendre; rejeter; dégobiller; dégueuler; gerber; quicher | ↔ vomit — to regurgitate the contents of a stomach |
• braken | → vomir | ↔ brechen — umgangssprachlich: sich übergeben; sich erbrechen |
• braken | → dégobiller | ↔ kotzen — salopp: sich übergeben, sich erbrechen |
External Machine Translations: