Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. coöpereren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for coöpereren from Dutch to French

coöpereren:

coöpereren verb (coöpereer, coöpereert, coöpereerde, coöpereerden, gecoöpereerd)

  1. coöpereren (samenwerken)
    coopérer; collaborer; travailler de concert
    • coopérer verb (coopère, coopères, coopérons, coopérez, )
    • collaborer verb (collabore, collabores, collaborons, collaborez, )
  2. coöpereren (meewerken)
    collaborer; coopérer; contribuer à; aider; soutenir; appuyer
    • collaborer verb (collabore, collabores, collaborons, collaborez, )
    • coopérer verb (coopère, coopères, coopérons, coopérez, )
    • aider verb (aide, aides, aidons, aidez, )
    • soutenir verb (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • appuyer verb (appuie, appuies, appuyons, appuyez, )

Conjugations for coöpereren:

o.t.t.
  1. coöpereer
  2. coöpereert
  3. coöpereert
  4. coöpereren
  5. coöpereren
  6. coöpereren
o.v.t.
  1. coöpereerde
  2. coöpereerde
  3. coöpereerde
  4. coöpereerden
  5. coöpereerden
  6. coöpereerden
v.t.t.
  1. heb gecoöpereerd
  2. hebt gecoöpereerd
  3. heeft gecoöpereerd
  4. hebben gecoöpereerd
  5. hebben gecoöpereerd
  6. hebben gecoöpereerd
v.v.t.
  1. had gecoöpereerd
  2. had gecoöpereerd
  3. had gecoöpereerd
  4. hadden gecoöpereerd
  5. hadden gecoöpereerd
  6. hadden gecoöpereerd
o.t.t.t.
  1. zal coöpereren
  2. zult coöpereren
  3. zal coöpereren
  4. zullen coöpereren
  5. zullen coöpereren
  6. zullen coöpereren
o.v.t.t.
  1. zou coöpereren
  2. zou coöpereren
  3. zou coöpereren
  4. zouden coöpereren
  5. zouden coöpereren
  6. zouden coöpereren
diversen
  1. coöpereer!
  2. coöpereert!
  3. gecoöpereerd
  4. coöpererend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for coöpereren:

NounRelated TranslationsOther Translations
soutenir aanhangen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aider coöpereren; meewerken assisteren; behulpzaam zijn; bemoedigen; bijdragen; bijspringen; bijstaan; gedienstig zijn; goeddoen; handreiken; helpen; iemand vervangen; liefdadigheids werk doen; meehelpen; ondersteunen; opbeuren; seconderen; troosten; verder helpen; verderhelpen; vertroosten; vooruithelpen; weldoen
appuyer coöpereren; meewerken aanbevelen; aanraden; baseren; bemoedigen; bijvallen; dragen; drukken; funderen; iemand recommanderen; indrukken; induwen; instemmen; knellen; nomineren; ondersteunen; opbeuren; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; steunen op; stutten; tikken op; troosten; vertroosten; voordragen
collaborer coöpereren; meewerken; samenwerken bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; samenwerken; troosten; vertroosten
contribuer à coöpereren; meewerken
coopérer coöpereren; meewerken; samenwerken
soutenir coöpereren; meewerken bemoedigen; beweren; bijvallen; doorleven; doorstaan; dragen; hooghouden; in de hoogte houden; instemmen; omhooghouden; ondersteunen; opbeuren; ophouden; pretenderen; rugsteunen; schoren; schragen; stellen; steunen; stutten; troosten; van mening zijn; verdragen; verduren; verklaren; verteren; vertroosten; voorgeven; voorstaan
travailler de concert coöpereren; samenwerken

Wiktionary Translations for coöpereren:

coöpereren
verb
  1. intr|nld samenwerken