Dutch

Detailed Translations for deel from Dutch to French

deel:

deel [het ~] noun

  1. het deel (basisbestanddeel; onderdeel; component; )
    la part; la partie; le composant; l'élément de base; le morceau; la section; le segment; l'ingrédient de base; la fraction; le rayon; l'ingrédient; le membre; la branche; la portion; la catégorie; le groupe parlementaire; la ration; le titre; l'action
  2. het deel (gedeelte; stuk; part; fractie)
    la partie; le fragment
  3. het deel (part; aandeel)
    la partie; la part; la participation; le morceau; le bout; la portion; la ration
  4. het deel (wat iemand erft; erfenis; erfdeel)
    l'héritage; l'objet hérité
  5. het deel (boekdeel; band; volume)
    le reliure; le tome; le volume; l'édition
  6. het deel (dorsvloer)

deel

  1. deel
    la mosaïque

Translation Matrix for deel:

NounRelated TranslationsOther Translations
action basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; aanstellerij; actie; ageren; aktie; claim; daad; eis; handelen; handeling; inwerking; protestbijeenkomst; publieke betoging; taak; toneel; vordering
aire de battage deel; dorsvloer
bout aandeel; deel; part aanwijzing; deeltje; einde; finale; greep; kolf; onderdeeltje; stomp; stronk; teenstuk; tip; uiteinde; vingerwenk; vingerwijzing; wenk
branche basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; bedrijfstak; boomtak; branche; deelsoort; departement; detachement; economische sector; ent; loot; rank; sectie; specialisatie; specialisme; tak; takje; twijg; uitloper; vakgebied; vakgroep; vertakking; zijtak
catégorie basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aard; afdeling; categorie; classificatie; departement; detachement; genre; klasse; kleurcategorie; onderverdeling; prijsklasse; sectie; slag; soort; tak; type
composant basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk element; factor; functie; onderdeel
fraction basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; breuk; breukgetal; deeltje; departement; detachement; onderdeeltje; sectie; tak
fragment deel; fractie; gedeelte; part; stuk brokstuk; diggel; fragment; klompje; klontertje; klontje; reepje; scherf; splinter; wrakstuk
groupe parlementaire basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; departement; detachement; kamerfractie; sectie; tak
héritage deel; erfdeel; erfenis; wat iemand erft boedel; erfboedel; erfenis; erfgoed; erfstuk; legaat; nalatenschap; oudere functie; overname
ingrédient basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
ingrédient de base basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
membre basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk dimensielid; gildenbroeder; ledemaat; lichaamsdeel; lid; lidmaat
morceau aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; part; stuk boterham; brok; brokstuk; deeltje; diggel; klompje; klont; klonter; klontertje; klontje; onderdeeltje; plak brood; scherf; segment; snee; sneetje; splinter; suikerklontje; wrakstuk
mosaïque deel inlegwerk; kaarttegel; mozaïek
objet hérité deel; erfdeel; erfenis; wat iemand erft boedel; erfboedel; erfenis; erfgoed; erfstuk; legaat; nalatenschap
part aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; part; stuk aandeel; bijdrage; deeltje; dosis; inbreng; noodrantsoen; onderdeeltje; part; portie; rantsoen; segment
participation aandeel; deel; part aandeel; aantal gekomen personen; bijdrage; compagnonschap; condoleance; contributie; coöperatie; deelgenootschap; deelname; deelneming; inbreng; inspraak; leedwezen; lidmaatschapsgeld; medeleven; medelijden; medewerking; medezeggenschap; opkomst; participatie; rouwbeklag
partie aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; gedeelte; ingrediënt; onderdeel; part; stuk afdeling; beurt; brok; departement; detachement; feest; festijn; gespeel; hoeveelheid; kinderspel; klompje; klont; klontertje; klontje; partij; partijtje; party; potje; rondje; sectie; segment; spel; spelletje; suikerklontje; tak; wedstrijdje
portion aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; part; stuk aandeel; aanstellerij; barrels; bijdrage; contributie; delen; dosis; lidmaatschapsgeld; noodrantsoen; part; parten; partjes; portie; porties; rantsoen; segmenten; stukken; toneel
ration aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; part; stuk
rayon basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; baton; bestuursregio; boekenplank; departement; detachement; divisie; erf; grondgebied; legbord; plank; radiatie; radius; rek; schap; sectie; spaak; spaak van een fietswiel; sprankeltje; staaf; staf; stang; stok; straal; straalbundel; stralenbundel; straling; tak; terrein; territorium; uitstraling; vakgroep; vonkje; wielspaak
reliure band; boekdeel; deel; volume boekband; haarband; haarlint; lint; verzamelband; verzamelbundel; verzamelwerk
section basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; alinea; bestuursregio; departement; detachement; divisie; doorsnede; doorsnee; echelon; gebied; geleding; gordel; laag; lid; paragraaf; presentatiesectie; regio; sectie; sectie-indeling; streek; tak; terrein; territorium; vakgroep; zone
segment basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; departement; detachement; rekeningcodesegment; sectie; segment; tak
titre basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aanduiding; aanhef; aanstellerij; benaming; benoeming; goudgehalte; graad; hiërarchie; hoofd; kop; kopzin; krantenkop; naam; niveau; opschrift; peil; rang; rangorde; term; titel; toneel; vennootsaandeel; volgorde; waardigheidstitel; wetenschappelijke graad
tome band; boekdeel; deel; volume geluidsniveau; volume
volume band; boekdeel; deel; volume band; boek; boekwerk; capaciteit; geluidsniveau; geluidssterkte; geluidsvolume; inhoudsruimte; laadruimte; scheepsinhoud; scheepsruimte; tonnage; tonnengeld; tonnenmaat; toonsterkte; volume
édition band; boekdeel; deel; volume afdruk; aflevering; editie; geluidsniveau; openbare publicatie; print; publicatie; publikatie; uitdraai; uitgave; uitgifte; volume
élément de base basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk grondbestanddeel; hoofdbestanddeel
- element; gedeelte; part; stuk
VerbRelated TranslationsOther Translations
mosaïque naast elkaar
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
branche branche; branche-element; vertakking; voorwaardelijke branche
reliure rugmarge

Related Words for "deel":


Synonyms for "deel":


Antonyms for "deel":


Related Definitions for "deel":

  1. wat kleiner is dan het totaal1
    • je krijgt ook een deel van de winst1

Wiktionary Translations for deel:


Cross Translation:
FromToVia
deel corps body — any physical object or material thing
deel bite; zob endowment — informal, humorous: the penis
deel partie; organe part — fraction of a whole (jump)
deel morceau; part piece — part of a larger whole
deel part; portion portion — allocated amount
deel part share — portion of something
deel pièce Teiloft im Zusammenhang mit leblosen Gegenständen: ein Element, Stück eines Ganzen

delen:

delen verb (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)

  1. delen (opsplitsen; splitsen; opdelen)
    diviser; subdiviser; répartir; séparer; fendre; dissocier
    • diviser verb (divise, divises, divisons, divisez, )
    • subdiviser verb (subdivise, subdivises, subdivisons, subdivisez, )
    • répartir verb (répartis, répartit, répartissons, répartissez, )
    • séparer verb (sépare, sépares, séparons, séparez, )
    • fendre verb (fends, fend, fendons, fendez, )
    • dissocier verb (dissocie, dissocies, dissocions, dissociez, )
  2. delen
    partager
    • partager verb (partage, partages, partageons, partagez, )

Conjugations for delen:

o.t.t.
  1. deel
  2. deelt
  3. deelt
  4. delen
  5. delen
  6. delen
o.v.t.
  1. deelde
  2. deelde
  3. deelde
  4. deelden
  5. deelden
  6. deelden
v.t.t.
  1. heb gedeeld
  2. hebt gedeeld
  3. heeft gedeeld
  4. hebben gedeeld
  5. hebben gedeeld
  6. hebben gedeeld
v.v.t.
  1. had gedeeld
  2. had gedeeld
  3. had gedeeld
  4. hadden gedeeld
  5. hadden gedeeld
  6. hadden gedeeld
o.t.t.t.
  1. zal delen
  2. zult delen
  3. zal delen
  4. zullen delen
  5. zullen delen
  6. zullen delen
o.v.t.t.
  1. zou delen
  2. zou delen
  3. zou delen
  4. zouden delen
  5. zouden delen
  6. zouden delen
en verder
  1. is gedeeld
  2. zijn gedeeld
diversen
  1. deel!
  2. deelt!
  3. gedeeld
  4. delend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

delen [de ~] noun, plural

  1. de delen (porties; stukken; segmenten; )
    la portion

Translation Matrix for delen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fendre afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing
portion barrels; delen; parten; partjes; porties; segmenten; stukken aandeel; aanstellerij; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; component; contributie; deel; dosis; element; fractie; ingrediënt; lidmaatschapsgeld; noodrantsoen; onderdeel; part; portie; rantsoen; stuk; toneel
VerbRelated TranslationsOther Translations
dissocier delen; opdelen; opsplitsen; splitsen afbreken; afscheiden; afsplitsen; afzonderen; breken; groep opheffen; loskoppelen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omverhalen; ontkoppelen; scheiden; separeren; slopen; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
diviser delen; opdelen; opsplitsen; splitsen distribueren; doorknippen; doorsnijden; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen
fendre delen; opdelen; opsplitsen; splitsen aan flarden scheuren; barsten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorsnijden; in tweeën houwen; inscheuren; klieven; kloven; kunnen stikken; losscheuren; ontploffen; openrijten; openscheuren; ploffen; rijten; scheuren; splijten; splitsen; springen; uit elkaar rukken; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uit elkaar trekken; uiteensplijten; uiteentrekken; verscheuren
partager delen distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen
répartir delen; opdelen; opsplitsen; splitsen distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen; verzenden
subdiviser delen; opdelen; opsplitsen; splitsen gaan; heengaan; onderverdelen; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan; zuur opbreken
séparer delen; opdelen; opsplitsen; splitsen afbreken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; breken; doorzijgen; filteren; filtreren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; neerhalen; omverhalen; oppotten; opzij leggen; ordenen; potten; rangeren; scheiden; schiften; separeren; slopen; sorteren; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar plaatsen; uiteengaan; uiteenplaatsen; uiteenzetten; uitsplitsen; uitzoeken; van elkaar gaan; zeven; ziften

Related Words for "delen":


Synonyms for "delen":


Related Definitions for "delen":

  1. iedereen er iets van geven1
    • zij moesten de zak snoep met elkaar delen1
  2. rekenkundige handeling1
    • kun je dit getal door twee delen?1
  3. het in stukken splitsen1
    • ik deel de koek in twee stukken1

Wiktionary Translations for delen:

delen
verb
  1. samen met een ander gebruiken
  2. in meer dan één stuk snijden of hakken
delen
Cross Translation:
FromToVia
delen distribuer deal — distribute (cards)
delen partager divide — share by dividing
delen division division — arithmetic: process of dividing a number by another
delen diviser dividierenDivision vollziehen; eine Zahl durch eine andere teilen

Related Translations for deel