Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. dichtbijten:


Dutch

Detailed Translations for dichtbijten from Dutch to French

dichtbijten:

dichtbijten verb

  1. dichtbijten (toebijten; happen; toehappen; toesnauwen)
    mordre; piquer; saisir l'occasion
    • mordre verb (mords, mord, mordons, mordez, )
    • piquer verb (pique, piques, piquons, piquez, )

Translation Matrix for dichtbijten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
mordre dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen aanbijten; aanvreten; afsnijden; snijden
piquer dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; ergeren; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; irriteren; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; raspen; roven; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervelen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
saisir l'occasion dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen