Summary


Dutch

Detailed Translations for doodging from Dutch to French

doodging form of doodgaan:

doodgaan verb (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)

  1. doodgaan (overlijden; sterven; vallen; )
    mourir; décéder; crever; être tué; agoniser; trépasser; partir; abdiquer; périr
    • mourir verb (meurs, meurt, mourons, mourez, )
    • décéder verb (décède, décèdes, décédons, décédez, )
    • crever verb (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • être tué verb
    • agoniser verb (agonise, agonises, agonisons, agonisez, )
    • trépasser verb (trépasse, trépasses, trépassons, trépassez, )
    • partir verb (pars, part, partons, partez, )
    • abdiquer verb (abdique, abdiques, abdiquons, abdiquez, )
    • périr verb (péris, périt, périssons, périssez, )
  2. doodgaan (overlijden; sterven; kapotgaan; omkomen)
    mourir; décéder; disparaître; rendre l'âme
    • mourir verb (meurs, meurt, mourons, mourez, )
    • décéder verb (décède, décèdes, décédons, décédez, )
    • disparaître verb (disparais, disparaît, disparaissons, disparaissez, )
  3. doodgaan (overlijden; sterven; heengaan; )
    mourir; décéder; crever; trépasser; s'endormir; rendre l'âme
    • mourir verb (meurs, meurt, mourons, mourez, )
    • décéder verb (décède, décèdes, décédons, décédez, )
    • crever verb (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • trépasser verb (trépasse, trépasses, trépassons, trépassez, )
    • s'endormir verb

Conjugations for doodgaan:

o.t.t.
  1. ga dood
  2. gaat dood
  3. gaat dood
  4. gaan dood
  5. gaan dood
  6. gaan dood
o.v.t.
  1. ging dood
  2. ging dood
  3. ging dood
  4. gingen dood
  5. gingen dood
  6. gingen dood
v.t.t.
  1. ben doodgegaan
  2. bent doodgegaan
  3. is doodgegaan
  4. zijn doodgegaan
  5. zijn doodgegaan
  6. zijn doodgegaan
v.v.t.
  1. was doodgegaan
  2. was doodgegaan
  3. was doodgegaan
  4. waren doodgegaan
  5. waren doodgegaan
  6. waren doodgegaan
o.t.t.t.
  1. zal doodgaan
  2. zult doodgaan
  3. zal doodgaan
  4. zullen doodgaan
  5. zullen doodgaan
  6. zullen doodgaan
o.v.t.t.
  1. zou doodgaan
  2. zou doodgaan
  3. zou doodgaan
  4. zouden doodgaan
  5. zouden doodgaan
  6. zouden doodgaan
diversen
  1. ga dood!
  2. gaat dood!
  3. doodgegaan
  4. doodgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doodgaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
décéder dood; overlijden; verscheiden
mourir wegsterven
VerbRelated TranslationsOther Translations
abdiquer bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen aftreden; heengaan; terugtrekken; uittreden; verlaten; vertrekken
agoniser bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen creperen; hongeren; hongerlijden; op apegapen liggen; verhongeren; verrekken; zieltogen
crever bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen barsten; creperen; doorsteken; erdoor steken; kunnen stikken; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; verrekken; zieltogen
disparaître doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven afsterven; ophouden; ophouden te bestaan; sterven; teloorgaan; uitsterven; verdwijnen; wegslinken
décéder bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen afsterven; ophouden; sterven; uitsterven
mourir bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen afsterven; besterven; ondergaan; ophouden; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; uitsterven; versterven
partir bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen aanbreken; aanvangen; afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; beginnen; een begin nemen; gaan; heengaan; lopend weggaan; opbreken; opstappen; smeren; starten; terugtrekken; uittreden; uitzeilen; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich begeven
périr bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen achteruitgaan; afgaan; bezwijken; falen; floppen; in de puree lopen; instorten; misgaan; mislopen; mislukken; ondergaan; ontbinden; rotten; stranden; te gronde gaan; ten ondergaan; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verkeerd lopen; verrotten; verteren; wegrotten; zinken
rendre l'âme doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afsterven; ophouden; sterven; uitsterven
s'endormir doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden indommelen; indutten; insluimeren; wegzakken
trépasser bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen
être tué bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen in de oorlog omkomen; ondergaan; sneuvelen; te gronde gaan; ten ondergaan

Wiktionary Translations for doodgaan:

doodgaan
Cross Translation:
FromToVia
doodgaan crever; trépasser; expirer; mourir die — to stop living
doodgaan mourir pass — die
doodgaan mourir sterbenintransitiv: von Lebewesen: aufhören zu leben

External Machine Translations: