Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. doorsluizen:


Dutch

Detailed Translations for doorsluizen from Dutch to French

doorsluizen:

doorsluizen verb (sluis door, sluist door, sluisde door, sluisden door, doorgesluisd)

  1. doorsluizen
  2. doorsluizen

Conjugations for doorsluizen:

o.t.t.
  1. sluis door
  2. sluist door
  3. sluist door
  4. sluizen door
  5. sluizen door
  6. sluizen door
o.v.t.
  1. sluisde door
  2. sluisde door
  3. sluisde door
  4. sluisden door
  5. sluisden door
  6. sluisden door
v.t.t.
  1. heb doorgesluisd
  2. hebt doorgesluisd
  3. heeft doorgesluisd
  4. hebben doorgesluisd
  5. hebben doorgesluisd
  6. hebben doorgesluisd
v.v.t.
  1. had doorgesluisd
  2. had doorgesluisd
  3. had doorgesluisd
  4. hadden doorgesluisd
  5. hadden doorgesluisd
  6. hadden doorgesluisd
o.t.t.t.
  1. zal doorsluizen
  2. zult doorsluizen
  3. zal doorsluizen
  4. zullen doorsluizen
  5. zullen doorsluizen
  6. zullen doorsluizen
o.v.t.t.
  1. zou doorsluizen
  2. zou doorsluizen
  3. zou doorsluizen
  4. zouden doorsluizen
  5. zouden doorsluizen
  6. zouden doorsluizen
en verder
  1. is doorgesluisd
  2. zijn doorgesluisd
diversen
  1. sluis door!
  2. sluist door!
  3. doorgesluisd
  4. doorsluizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorsluizen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
laisser passer doorsluizen doorlaten; overheenlaten; voorbijlaten
utiliser le pipe doorsluizen