Dutch
Detailed Translations for geklauwd from Dutch to French
geklauwd:
klauwen:
-
klauwen (grijpen; pakken; vangen; verstrikken; vatten)
prendre; saisir; entendre; attraper; prendre au piège; pincer; s'emparer de-
prendre verb (prends, prend, prenons, prenez, prennent, prenais, prenait, prenions, preniez, prenaient, pris, prit, prîmes, prîtes, prirent, prendrai, prendras, prendra, prendrons, prendrez, prendront)
-
saisir verb (saisis, saisit, saisissons, saisissez, saisissent, saisissais, saisissait, saisissions, saisissiez, saisissaient, saisîmes, saisîtes, saisirent, saisirai, saisiras, saisira, saisirons, saisirez, saisiront)
-
entendre verb (entends, entend, entendons, entendez, entendent, entendais, entendait, entendions, entendiez, entendaient, entendis, entendit, entendîmes, entendîtes, entendirent, entendrai, entendras, entendra, entendrons, entendrez, entendront)
-
attraper verb (attrape, attrapes, attrapons, attrapez, attrapent, attrapais, attrapait, attrapions, attrapiez, attrapaient, attrapai, attrapas, attrapa, attrapâmes, attrapâtes, attrapèrent, attraperai, attraperas, attrapera, attraperons, attraperez, attraperont)
-
prendre au piège verb
-
pincer verb (pince, pinces, pinçons, pincez, pincent, pinçais, pinçait, pincions, pinciez, pinçaient, pinçai, pinças, pinça, pinçâmes, pinçâtes, pincèrent, pincerai, pinceras, pincera, pincerons, pincerez, pinceront)
-
s'emparer de verb
-
Conjugations for klauwen:
o.t.t.
- klauw
- klauwt
- klauwt
- klauwen
- klauwen
- klauwen
o.v.t.
- klauwde
- klauwde
- klauwde
- klauwden
- klauwden
- klauwden
v.t.t.
- heb geklauwd
- hebt geklauwd
- heeft geklauwd
- hebben geklauwd
- hebben geklauwd
- hebben geklauwd
v.v.t.
- had geklauwd
- had geklauwd
- had geklauwd
- hadden geklauwd
- hadden geklauwd
- hadden geklauwd
o.t.t.t.
- zal klauwen
- zult klauwen
- zal klauwen
- zullen klauwen
- zullen klauwen
- zullen klauwen
o.v.t.t.
- zou klauwen
- zou klauwen
- zou klauwen
- zouden klauwen
- zouden klauwen
- zouden klauwen
en verder
- is geklauwd
diversen
- klauw!
- klauwt!
- geklauwd
- klauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze