Noun | Related Translations | Other Translations |
bon
|
|
bon; coupon; tegoedbon; waardebon
|
bonhomme
|
|
baasje; klein kereltje; ventje
|
correspondant
|
|
berichtgever; commentator; correspondent; journalist; journalist ter plaatse; rapporteur; referent; reporter; verslaggever
|
expert
|
|
deskundige; expert; keurmeester; specialist; specialiste; vakkundige
|
professionnel
|
|
beroeps; deskundige; expert; prof; professional; specialist; specialiste; vakkundige
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
professionnel
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
beroeps; competent; deskundig; oordeelkundig; professioneel; professioneel uitziende; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
|
-
|
adequaat; bekwaam; capabel
|
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
acceptable
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
aanvaardbaar
|
adapté
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
pasklaar
|
adéquat
|
adequaat; gepast; geschikt; geëigend; juist; passend
|
passend
|
agréable
|
geschikt; tof
|
aangenaam; aardig; attent; behaaglijk; behulpzaam; comfortabel; eenvoudig; fijn; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; gezellig; goedaardig; goedhartig; heugelijk; heuglijk; huiselijk; hulpvaardig; knus; knusjes; lekker; leuk; licht; makkelijk; niet moeilijk; plezant; plezierig; prettig; simpel; verblijdend; voorkomend; vriendelijk; welkom; zachtaardig
|
agréablement
|
geschikt; tof
|
aangenaam; aardig; attent; behaaglijk; behulpzaam; comfortabel; fijn; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; gezellig; goedaardig; goedhartig; huiselijk; hulpvaardig; knus; knusjes; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig
|
aimable
|
geschikt; tof
|
aangenaam; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; alleraardigst; allerliefst; amicaal; attent; attractief; bedaard; behaaglijk; behulpzaam; bekoorlijk; beminnelijk; bevallig; charmant; dottig; enig; fijn; gelijkmoedig; goedaardig; goedhartig; hartelijk; hulpvaardig; kalm; kameraadschappelijk; knap; lekker; leuk; lief; minnelijk; mooi; op een aardige manier; plezant; plezierig; prettig; rustig; schattig; snoeperig; snoezig; sympathiek; vertederend; voorkomend; vriendelijk; vriendelijke; vriendschappelijk; zachtaardig
|
aimablement
|
geschikt; tof
|
aangenaam; aardig; amicaal; attent; behaaglijk; behulpzaam; bevallig; charmant; fijn; goedaardig; goedhartig; hartelijk; hulpvaardig; kameraadschappelijk; leuk; lief; minnelijk; op een aardige manier; plezant; plezierig; prettig; sympathiek; voorkomend; vriendelijk; vriendelijke; vriendschappelijk; zachtaardig
|
approprié
|
adequaat; billijk; gepast; geschikt; geëigend; juist; passend; redelijk; schappelijk
|
correct; gepast; goed; juist; keurig; netjes; passend; precies; toepasbaar; toepasselijk; treffend
|
apte
|
arbeidsgeschikt; bekwaam; capabel; competent; geschikt; in staat te werken; valide
|
bedreven; bekwaam; fysiek in staat; geoefend; in staat
|
avec raison
|
billijk; geschikt; redelijk; schappelijk
|
decent; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; manierlijk; netjes; welvoeglijk
|
bon
|
adequaat; bekwaam; capabel; competent; gepast; geschikt; juist; passend; tof
|
aangenaam; aanlokkelijk; aardig; akkoord; attent; behulpzaam; braaf; eerlijk; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; heerlijk; hemels; hulpvaardig; in orde; kostelijk; lekker; mee eens; mild; overheerlijk; plezierig; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; reuzelekker; smakelijk; verlokkend; verrukkelijk; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig; zalig
|
bonhomme
|
geschikt; tof
|
bezadigd; gezapig; sloom
|
capable
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
bedreven; bekwaam; geoefend
|
capable de travailler
|
arbeidsgeschikt; geschikt; in staat te werken; valide
|
|
comme il faut
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
beleefd; beschaafd; betamelijk; braaf; eerlijk; fatsoenlijk; fideel; gemanierd; naar behoren; netjes; openhartig; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; trouwhartig; voorkomend; welgemanierd; welgevoeglijk; wellevend; welopgevoed; welvoeglijk
|
compétent
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
bedreven; bekwaam; bevoegd; competent; deskundig; fysiek in staat; gediplomeerd; gekwalificeerd; geoefend; in staat; kundig; oordeelkundig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
|
convenable
|
adequaat; billijk; gepast; geschikt; geëigend; juist; passend; redelijk; schappelijk; tof
|
aangenaam; aanzienlijk; aardig; attent; behoorlijke; behulpzaam; beschaafd; betamelijk; decent; deftig; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; elegant; fatsoenlijk; fier; gepast; gepaste; geschikte; goedaardig; goedhartig; goedschiks; hebbelijk; hulpvaardig; indrukwekkend; keurig; majestueus; manierlijk; naar behoren; netjes; nobel; ordentelijk; parmant; parmantig; passend; passende; plechtig; plechtstatig; plezierig; redelijke; sierlijk; statig; tamelijke; trots; voegzaam; voorkomend; vorstelijk; vriendelijk; welgemanierd; welgevoeglijk; welopgevoed; welvoeglijk; zachtaardig; zedig
|
convenablement
|
billijk; gepast; geschikt; geëigend; passend; redelijk; schappelijk
|
aanzienlijk; betamelijk; decent; deftig; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; fier; gepast; gevoeglijk; hebbelijk; indrukwekkend; keurig; majestueus; manierlijk; naar behoren; netjes; nobel; ordentelijk; parmant; parmantig; plechtig; plechtstatig; statig; trots; voegzaam; vorstelijk; welgevoeglijk; welvoeglijk; zedig
|
correspondant
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
analoog; eender; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; hetzelfde; identiek; in overeenstemming met; net zo; overeenkomstig; passend bij; soortgelijk; volgens
|
de façon sympathique
|
geschikt; tof
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
décent
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
beschaafd; decent; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; gepast; keurig; kies; kuis; manierlijk; naar behoren; netjes; ordentelijk; proper; respectabel; schoon; welgemanierd; welopgevoed; welvoeglijk; zedig; zindelijk
|
en capacité de travail
|
arbeidsgeschikt; geschikt; in staat te werken; valide
|
|
expert
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
competent; deskundig; doorkneed; oordeelkundig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
|
gentil
|
geschikt; tof
|
aangenaam; aardig; allerliefst; amicaal; attent; bedaard; behulpzaam; bevallig; bijzonder aangenaam; charmant; dottig; enig; gelijkmoedig; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; hulpvaardig; kalm; kalmpjes; kameraadschappelijk; leuk; lief; mild; onbewogen; op een aardige manier; plezierig; prettig; rustig; schattig; sereen; snoezig; sympathiek; vertederend; voorkomend; vriendelijk; vriendelijke; vriendschappelijk; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig
|
gentiment
|
geschikt; tof
|
aangenaam; aardig; amicaal; attent; behulpzaam; bevallig; charmant; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; hulpvaardig; kameraadschappelijk; leuk; lief; mild; op een aardige manier; plezierig; prettig; sympathiek; voorkomend; vriendelijk; vriendelijke; vriendschappelijk; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig
|
habile
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
adrem; bedreven; behendig; bekwaam; bijdehand; briljant; clever; ervaren; fabelachtig; fantastisch; fysiek in staat; gaaf; geoefend; gevat; handig; in staat; ingenieus; intelligent; kien; knap; krankzinnig; kundig; kunstig; pienter; raak; rap; reuze; schrander; slim; snedig; snel; snugger; te gek; uitgeslapen; vaardig; vindingrijk; vlot; vlug; waanzinnig; wijs
|
honnête
|
geschikt; tof
|
aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; braaf; cru; decent; degelijk; deugdelijk; deugdzaam; echt; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; gedegen; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; kuis; lief; manierlijk; menens; netjes; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; plezierig; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; trouwhartig; van goede hoedanigheid; voorbeeldig; voorkomend; vriendelijk; welvoeglijk; zachtaardig; zedig; zoet
|
plaisamment
|
geschikt; tof
|
aangenaam; bijzonder aangenaam; comfortabel; geestig; geinig; gemakkelijk; geriefelijk; grappig; heugelijk; heuglijk; humoristische; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lollig; plezierig; verblijdend
|
plaisant
|
geschikt; tof
|
aangenaam; aardig; amusant; attractief; bevallig; bijzonder aangenaam; charmant; comfortabel; fijn; fraai; geestig; geinig; gemakkelijk; genietbaar; geriefelijk; goed ogend; grappig; guitig; heugelijk; heuglijk; humoristische; jofel; knap; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; lekker; leuk; lief; lollig; mooi; olijk; onderhoudend; plezierig; prettig; sympathiek; te genieten; uiig; verblijdend; vermakelijk; welgevallig
|
proportionné
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
|
qualifié
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
bevoegd; competent; deskundig; doorkneed; ervaren; gediplomeerd; gekwalificeerd; geleerd; gerechtigd; geschoold; gewettigd; onderwezen; oordeelkundig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
|
raisonable
|
billijk; geschikt; redelijk; schappelijk
|
|
raisonablement
|
billijk; geschikt; redelijk; schappelijk
|
|
spécialisé
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
competent; deskundig; gespecialiseerd; oordeelkundig; specialistisch; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
|
sympathique
|
geschikt; tof
|
aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; fijn; goedaardig; goedhartig; goedkeurend; heugelijk; heuglijk; hulpvaardig; instemmend; lekker; plezierig; prettig; toestemmend; verblijdend; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig
|