Summary
Dutch to French: more detail...
- geslacht:
- slachten:
-
Wiktionary:
- geslacht → organe génital, genre, genre (grammatical), génération, maison, sexe
- geslacht → genre, sexe, descendance, lignée, lignage
- slachten → abattre
- slachten → abattre
Dutch
Detailed Translations for geslacht from Dutch to French
geslacht:
Translation Matrix for geslacht:
Synonyms for "geslacht":
Related Definitions for "geslacht":
Wiktionary Translations for geslacht:
geslacht
Cross Translation:
noun
geslacht
-
geslachtsorganen
- geslacht → organe génital
-
(biologisch) genus
- geslacht → genre
-
grammaticaal geslacht
- geslacht → genre (grammatical)
-
afstammelingen van één persoon
- geslacht → génération
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• geslacht | → genre | ↔ gender — grammar: division of nouns and pronouns |
• geslacht | → sexe | ↔ gender — biological sex of persons or animals |
• geslacht | → genre | ↔ gender — socio-cultural phenomenon |
• geslacht | → genre | ↔ genus — rank in a taxonomic classification between family and species |
• geslacht | → genre | ↔ genus — taxon at this rank |
• geslacht | → descendance; lignée; lignage | ↔ lineage — descent |
• geslacht | → sexe | ↔ sex — gender (female or male) |
• geslacht | → genre | ↔ Gattung — Biologie, Systematik: taxonomische Kategorie, die einander sehr nahestehende Arten zusammenfasst |
slachten:
-
slachten
abattre; couper la gorge à; égorger; tuer; massacrer-
abattre verb (abbats, abbat, abbattons, abbattez, abbattent, abbattais, abbattait, abbattions, abbattiez, abbattaient, abbattis, abbattit, abbattîmes, abbattîtes, abbattirent, abbattrai, abbattras, abbattra, abbattrons, abbattrez, abbattront)
-
couper la gorge à verb
-
égorger verb (égorge, égorges, égorgeons, égorgez, égorgent, égorgeais, égorgeait, égorgions, égorgiez, égorgeaient, égorgeai, égorgeas, égorgea, égorgeâmes, égorgeâtes, égorgèrent, égorgerai, égorgeras, égorgera, égorgerons, égorgerez, égorgeront)
-
tuer verb (tue, tues, tuons, tuez, tuent, tuais, tuait, tuions, tuiez, tuaient, tuai, tuas, tua, tuâmes, tuâtes, tuèrent, tuerai, tueras, tuera, tuerons, tuerez, tueront)
-
massacrer verb (massacre, massacres, massacrons, massacrez, massacrent, massacrais, massacrait, massacrions, massacriez, massacraient, massacrai, massacras, massacra, massacrâmes, massacrâtes, massacrèrent, massacrerai, massacreras, massacrera, massacrerons, massacrerez, massacreront)
-
Conjugations for slachten:
o.t.t.
- slacht
- slacht
- slacht
- slachten
- slachten
- slachten
o.v.t.
- slachtte
- slachtte
- slachtte
- slachtten
- slachtten
- slachtten
v.t.t.
- heb geslacht
- hebt geslacht
- heeft geslacht
- hebben geslacht
- hebben geslacht
- hebben geslacht
v.v.t.
- had geslacht
- had geslacht
- had geslacht
- hadden geslacht
- hadden geslacht
- hadden geslacht
o.t.t.t.
- zal slachten
- zult slachten
- zal slachten
- zullen slachten
- zullen slachten
- zullen slachten
o.v.t.t.
- zou slachten
- zou slachten
- zou slachten
- zouden slachten
- zouden slachten
- zouden slachten
en verder
- ben geslacht
- bent geslacht
- is geslacht
- zijn geslacht
- zijn geslacht
- zijn geslacht
diversen
- slacht!
- slachtt!
- geslacht
- slachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for slachten:
Related Words for "slachten":
Wiktionary Translations for slachten:
slachten
Cross Translation:
verb
-
Tuer un animal.
-
Traductions à trier suivant le sens
- abattre → afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slachten | → abattre | ↔ butcher — To slaughter animals and prepare meat for market |
• slachten | → abattre | ↔ butcher — to kill brutally |