Dutch
Detailed Translations for hapt from Dutch to French
happen:
-
happen (toebijten; toehappen; dichtbijten; toesnauwen)
mordre; piquer; saisir l'occasion-
mordre verb (mords, mord, mordons, mordez, mordent, mordais, mordait, mordions, mordiez, mordaient, mordis, mordit, mordîmes, mordîtes, mordirent, mordrai, mordras, mordra, mordrons, mordrez, mordront)
-
piquer verb (pique, piques, piquons, piquez, piquent, piquais, piquait, piquions, piquiez, piquaient, piquai, piquas, piqua, piquâmes, piquâtes, piquèrent, piquerai, piqueras, piquera, piquerons, piquerez, piqueront)
-
saisir l'occasion verb
-
Conjugations for happen:
o.t.t.
- hap
- hapt
- hapt
- happen
- happen
- happen
o.v.t.
- hapte
- hapte
- hapte
- hapten
- hapten
- hapten
v.t.t.
- heb gehapt
- hebt gehapt
- heeft gehapt
- hebben gehapt
- hebben gehapt
- hebben gehapt
v.v.t.
- had gehapt
- had gehapt
- had gehapt
- hadden gehapt
- hadden gehapt
- hadden gehapt
o.t.t.t.
- zal happen
- zult happen
- zal happen
- zullen happen
- zullen happen
- zullen happen
o.v.t.t.
- zou happen
- zou happen
- zou happen
- zouden happen
- zouden happen
- zouden happen
diversen
- hap!
- hapt!
- gehapt
- happend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de happen
Translation Matrix for happen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bouchées | happen | |
morsures | happen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
mordre | dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen | aanbijten; aanvreten; afsnijden; snijden |
piquer | dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen | aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; ergeren; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; irriteren; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; raspen; roven; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervelen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken |
saisir l'occasion | dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen |