Noun | Related Translations | Other Translations |
bonheur
|
gelukzaligheid; heerlijkheid
|
bof; fortuin; geluk; geluk hebbend; gelukkigheid; heil; het gelukkig-zijn; voorspoed; welvaart; welvarendheid; welzijn
|
béatitude
|
gelukzaligheid; heerlijkheid
|
bof; fortuin; geluk; geluk hebbend; gelukkigheid; het gelukkig-zijn; verlossing; zaligheid
|
chance
|
gelukzaligheid; heerlijkheid
|
bof; buitenkansje; fortuin; fortuintje; gelegenheid; geluk; geluk hebbend; gelukje; gelukken; gelukkig toeval; gelukkigheid; gelukstreffer; het gelukkig-zijn; kans; lukken; mazzel; mazzeltje; meevaller; mogelijkheid; opsteker; slagen; toevalstreffer; tref; treffer; voordeel
|
chose exquise
|
heerlijkheid
|
|
délicatesse
|
heerlijkheid
|
arglist; arglistigheid; delicatesse; discretie; doortraptheid; elegance; fijnheid; fijnzinnigheid; finesse; geheimhouding; gevoeligheid mbt het betamelijke; kiesheid; kieskeurigheid; lafenis; laving; lekkernij; raffinement; tact; verfijndheid; verfrissing; verkwikking; versnapering; verversing
|
délices
|
gelukzaligheid; heerlijkheid
|
tafelgeneugten; tafelgenot; verlossing; zaligheid
|
fortune
|
gelukzaligheid; heerlijkheid
|
bof; fortuin; geldelijk vermogen; geldvoorraad; geluk; geluk hebbend; gelukkigheid; grote som geld; het gelukkig-zijn; kapitaal; luxe; overvloed; pracht; vermogen; weelde; weelderigheid
|
friandise
|
heerlijkheid
|
delicatesse; hapje; kandij; lekkernij; lekkers; liflafje; snack; snoepgoed; snoepjes; tussendoortje; versnapering; zoetigheid
|
félicité
|
gelukzaligheid; heerlijkheid
|
bof; fortuin; geluk; geluk hebbend; gelukkigheid; gezegende toestand; heil; het gelukkig-zijn; verlossing; voorspoed; welvaart; welvarendheid; welzijn; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening
|
grandeur
|
gelukzaligheid; heerlijkheid
|
aanzien; edel; eminentie; grandeur; grootheid; grootsheid; hoogheid; indrukwekkendheid; verheffing; verhevenheid
|
magnificence
|
gelukzaligheid; heerlijkheid
|
gezegende toestand; glans; grandeur; grootsheid; heil; indrukwekkendheid; luister; luxe; overvloed; praal; pracht; pronk; voorspoed; weelde; weelderigheid; weidsheid; zaligheid; zegen; zegenen; zegening
|
splendeur
|
gelukzaligheid; heerlijkheid
|
fonkelen; fonkeling; glans; glitter; glorie; luister; luxe; overvloed; praal; pracht; pronk; schittering; sprankelen; weelde; weelderigheid
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
félicité
|
|
gefeliciteerd
|