Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. hekelen:
  2. hekel:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for hekelen from Dutch to French

hekelen:

hekelen verb (hekel, hekelt, hekelde, hekelden, gehekeld)

  1. hekelen
    critiquer; vitupérer; sérancer
    • critiquer verb (critique, critiques, critiquons, critiquez, )
    • vitupérer verb (vitupère, vitupères, vitupérons, vitupérez, )
    • sérancer verb

Conjugations for hekelen:

o.t.t.
  1. hekel
  2. hekelt
  3. hekelt
  4. hekelen
  5. hekelen
  6. hekelen
o.v.t.
  1. hekelde
  2. hekelde
  3. hekelde
  4. hekelden
  5. hekelden
  6. hekelden
v.t.t.
  1. heb gehekeld
  2. hebt gehekeld
  3. heeft gehekeld
  4. hebben gehekeld
  5. hebben gehekeld
  6. hebben gehekeld
v.v.t.
  1. had gehekeld
  2. had gehekeld
  3. had gehekeld
  4. hadden gehekeld
  5. hadden gehekeld
  6. hadden gehekeld
o.t.t.t.
  1. zal hekelen
  2. zult hekelen
  3. zal hekelen
  4. zullen hekelen
  5. zullen hekelen
  6. zullen hekelen
o.v.t.t.
  1. zou hekelen
  2. zou hekelen
  3. zou hekelen
  4. zouden hekelen
  5. zouden hekelen
  6. zouden hekelen
en verder
  1. ben gehekeld
  2. bent gehekeld
  3. is gehekeld
  4. zijn gehekeld
  5. zijn gehekeld
  6. zijn gehekeld
diversen
  1. hekel!
  2. hekelt!
  3. gehekeld
  4. hekelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hekelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
critiquer hekelen aanmerken; aanmerking maken; aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; afkraken; beoordelen; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; goed- of afkeuren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; katten; kraken; kritiseren; kwalijk nemen; laken; nadragen; veroordelen; verwijten; vitten; voor de voeten gooien; voorhouden
sérancer hekelen
vitupérer hekelen aanrekenen; aanwrijven; afgeven op; berispen; beschimpen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden

Related Words for "hekelen":


Wiktionary Translations for hekelen:

hekelen
verb
  1. frapper à coups de verges.
  2. Critiquer avec violence

Cross Translation:
FromToVia
hekelen narguer taunt — to make fun of (someone); to goad into responding

hekel:

hekel [de ~ (m)] noun

  1. de hekel (antipathie; aversie; afkeer; tegenzin; weerzin)
    l'aversion; la répugnance; la répulsion; l'antipathie

Translation Matrix for hekel:

NounRelated TranslationsOther Translations
antipathie afkeer; antipathie; aversie; hekel; tegenzin; weerzin
aversion afkeer; antipathie; aversie; hekel; tegenzin; weerzin afgrijzen; afkeer; afstoten; gruwen; haat; onwil; walging; weerspannigheid; weerzin
répugnance afkeer; antipathie; aversie; hekel; tegenzin; weerzin afstotelijkheid; drab; morsigheid; slonzigheid; smeerlapperij; smerigheid; viespeukerij; viezigheid; vuil; vuilheid; vuiligheid; zwijnenboel
répulsion afkeer; antipathie; aversie; hekel; tegenzin; weerzin afgrijzen; afstotelijkheid; afstoten; gruwen; walging; weerzin

Related Words for "hekel":


Wiktionary Translations for hekel:

hekel
noun
  1. Aversion, répugnance naturelle et non raisonnée pour quelqu’un, pour quelque chose

Cross Translation:
FromToVia
hekel dégoût Ekelohne Plural: starker körperlicher Abscheu
hekel horreur; exécration; écœurement; détestation; dégoût Abscheuregional, landschaftlich unterschiedliches Genus: eine starke Abneigung gegen jemanden oder etwas