Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. impregneren:


Dutch

Detailed Translations for impregneren from Dutch to French

impregneren:

impregneren verb (impregneer, impregneert, impregneerde, impregneerden, geïmpregneerd)

  1. impregneren (doordrenken)
    imprégner; tremper; imbiber
    • imprégner verb (imprègne, imprègnes, imprégnons, imprégnez, )
    • tremper verb (trempe, trempes, trempons, trempez, )
    • imbiber verb (imbibe, imbibes, imbibons, imbibez, )

Conjugations for impregneren:

o.t.t.
  1. impregneer
  2. impregneert
  3. impregneert
  4. impregneren
  5. impregneren
  6. impregneren
o.v.t.
  1. impregneerde
  2. impregneerde
  3. impregneerde
  4. impregneerden
  5. impregneerden
  6. impregneerden
v.t.t.
  1. heb geïmpregneerd
  2. hebt geïmpregneerd
  3. heeft geïmpregneerd
  4. hebben geïmpregneerd
  5. hebben geïmpregneerd
  6. hebben geïmpregneerd
v.v.t.
  1. had geïmpregneerd
  2. had geïmpregneerd
  3. had geïmpregneerd
  4. hadden geïmpregneerd
  5. hadden geïmpregneerd
  6. hadden geïmpregneerd
o.t.t.t.
  1. zal impregneren
  2. zult impregneren
  3. zal impregneren
  4. zullen impregneren
  5. zullen impregneren
  6. zullen impregneren
o.v.t.t.
  1. zou impregneren
  2. zou impregneren
  3. zou impregneren
  4. zouden impregneren
  5. zouden impregneren
  6. zouden impregneren
en verder
  1. is geïmpregneerd
  2. zijn geïmpregneerd
diversen
  1. impregneer!
  2. impregneert!
  3. geïmpregneerd
  4. impregnerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for impregneren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
imbiber doordrenken; impregneren
imprégner doordrenken; impregneren
tremper doordrenken; impregneren bevochtigen; dippen; dompelen; dompelen in; dompen; doortrekken met vloeistof; doorweken; drenken; harden; in de week zetten; indompelen; kantelen; kiepen; nat maken; omver kiepen; onderdompelen; onderduwen; ontharden; stalen; uitharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken