Dutch
Detailed Translations for inplakken from Dutch to French
inplakken:
-
inplakken
Conjugations for inplakken:
o.t.t.
- plak in
- plakt in
- plakt in
- plakken in
- plakken in
- plakken in
o.v.t.
- plakte in
- plakte in
- plakte in
- plakten in
- plakten in
- plakten in
v.t.t.
- heb ingeplakt
- hebt ingeplakt
- heeft ingeplakt
- hebben ingeplakt
- hebben ingeplakt
- hebben ingeplakt
v.v.t.
- had ingeplakt
- had ingeplakt
- had ingeplakt
- hadden ingeplakt
- hadden ingeplakt
- hadden ingeplakt
o.t.t.t.
- zal inplakken
- zult inplakken
- zal inplakken
- zullen inplakken
- zullen inplakken
- zullen inplakken
o.v.t.t.
- zou inplakken
- zou inplakken
- zou inplakken
- zouden inplakken
- zouden inplakken
- zouden inplakken
en verder
- is ingeplakt
diversen
- plak in!
- plakt in!
- ingeplakt
- inplakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inplakken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
coller | aanlijmen; aanplakken; lijmen; vastlijmen; vastplakken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
coller | inplakken | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aanbakken; aanbranden; aandrukken; aaneen plakken; aaneenplakken; aankleven; aanlijmen; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; samenplakken; vastdrukken; vasthechten; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastzetten |