Dutch
Detailed Translations for jubelt from Dutch to French
jubelt form of jubelen:
-
jubelen (juichen)
triompher; exulter; pousser des cris de joie; déborder de joie-
triompher verb (triomphe, triomphes, triomphons, triomphez, triomphent, triomphais, triomphait, triomphions, triomphiez, triomphaient, triomphai, triomphas, triompha, triomphâmes, triomphâtes, triomphèrent, triompherai, triompheras, triomphera, triompherons, triompherez, triompheront)
-
exulter verb (exulte, exultes, exultons, exultez, exultent, exultais, exultait, exultions, exultiez, exultaient, exultai, exultas, exulta, exultâmes, exultâtes, exultèrent, exulterai, exulteras, exultera, exulterons, exulterez, exulteront)
-
déborder de joie verb
-
Conjugations for jubelen:
o.t.t.
- jubel
- jubelt
- jubelt
- jubelen
- jubelen
- jubelen
o.v.t.
- jubelde
- jubelde
- jubelde
- jubelden
- jubelden
- jubelden
v.t.t.
- heb gejubeld
- hebt gejubeld
- heeft gejubeld
- hebben gejubeld
- hebben gejubeld
- hebben gejubeld
v.v.t.
- had gejubeld
- had gejubeld
- had gejubeld
- hadden gejubeld
- hadden gejubeld
- hadden gejubeld
o.t.t.t.
- zal jubelen
- zult jubelen
- zal jubelen
- zullen jubelen
- zullen jubelen
- zullen jubelen
o.v.t.t.
- zou jubelen
- zou jubelen
- zou jubelen
- zouden jubelen
- zouden jubelen
- zouden jubelen
diversen
- jubel!
- jubelt!
- gejubeld
- jubelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for jubelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
déborder de joie | jubelen; juichen | |
exulter | jubelen; juichen | |
pousser des cris de joie | jubelen; juichen | |
triompher | jubelen; juichen | de overwinning behalen; overwinnen; te boven komen; triomferen; verslaan; winnen; zegepralen; zegevieren |