Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. kapottrekken:


Dutch

Detailed Translations for kapottrekken from Dutch to French

kapottrekken:

kapottrekken verb (trek kapot, trekt kapot, trok kapot, trokken kapot, kapot getrokken)

  1. kapottrekken (stuktrekken)
    déchirer; lacérer
    • déchirer verb (déchire, déchires, déchirons, déchirez, )
    • lacérer verb (lacère, lacères, lacérons, lacérez, )

Conjugations for kapottrekken:

o.t.t.
  1. trek kapot
  2. trekt kapot
  3. trekt kapot
  4. trekken kapot
  5. trekken kapot
  6. trekken kapot
o.v.t.
  1. trok kapot
  2. trok kapot
  3. trok kapot
  4. trokken kapot
  5. trokken kapot
  6. trokken kapot
v.t.t.
  1. heb kapot getrokken
  2. hebt kapot getrokken
  3. heeft kapot getrokken
  4. hebben kapot getrokken
  5. hebben kapot getrokken
  6. hebben kapot getrokken
v.v.t.
  1. had kapot getrokken
  2. had kapot getrokken
  3. had kapot getrokken
  4. hadden kapot getrokken
  5. hadden kapot getrokken
  6. hadden kapot getrokken
o.t.t.t.
  1. zal kapottrekken
  2. zult kapottrekken
  3. zal kapottrekken
  4. zullen kapottrekken
  5. zullen kapottrekken
  6. zullen kapottrekken
o.v.t.t.
  1. zou kapottrekken
  2. zou kapottrekken
  3. zou kapottrekken
  4. zouden kapottrekken
  5. zouden kapottrekken
  6. zouden kapottrekken
en verder
  1. ben kapot getrokken
  2. bent kapot getrokken
  3. is kapot getrokken
  4. zijn kapot getrokken
  5. zijn kapot getrokken
  6. zijn kapot getrokken
diversen
  1. trek kapot!
  2. trekt kapot!
  3. kapot getrokken
  4. kapottrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kapottrekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
déchirer kapottrekken; stuktrekken aan flarden scheuren; afbreken; afrukken; afscheuren; breken; ergens uitscheuren; inscheuren; kapot scheuren; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omverhalen; openrijten; openscheuren; rijten; scheuren; slopen; stuk scheuren; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren
lacérer kapottrekken; stuktrekken aan flarden scheuren; kapot scheuren; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verscheuren