Dutch
Detailed Translations for kleun from Dutch to French
kleunen:
-
kleunen
Conjugations for kleunen:
o.t.t.
- kleun
- kleunt
- kleunt
- kleunen
- kleunen
- kleunen
o.v.t.
- kleunde
- kleunde
- kleunde
- kleunden
- kleunden
- kleunden
v.t.t.
- heb gekleund
- hebt gekleund
- heeft gekleund
- hebben gekleund
- hebben gekleund
- hebben gekleund
v.v.t.
- had gekleund
- had gekleund
- had gekleund
- hadden gekleund
- hadden gekleund
- hadden gekleund
o.t.t.t.
- zal kleunen
- zult kleunen
- zal kleunen
- zullen kleunen
- zullen kleunen
- zullen kleunen
o.v.t.t.
- zou kleunen
- zou kleunen
- zou kleunen
- zouden kleunen
- zouden kleunen
- zouden kleunen
diversen
- kleun!
- kleunt!
- gekleund
- kleunend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kleunen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
tabasser | kleunen | aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; bakkeleien; beuken; bonken; duelleren; hameren; in elkaar timmeren; kampen; knokken; knuppelen; matten; rammen; ranselen; slaan; toetakelen; vechten |
taper dur | kleunen | bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten |