Summary
Dutch
Detailed Translations for kout from Dutch to French
kout:
Translation Matrix for kout:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bavardage | babbeltje; gekeuvel; kout; praatje | achterklap; babbeltje; causerie; gebabbel; gekeuvel; geklap; geklep; geklets; gekout; gekwebbel; gepraat; geroddel; gesprek; indiscretie; klap; klets; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; loslippigheid; mondeling onderhoud; praat; praatje; praatjes; prietpraat; roddel; roddelpraat; roddels; stof tot gepraat; zeveren; zwartmaken |
causerie | babbeltje; gekeuvel; kout; praatje | babbeltje; causerie; gebabbel; gekeuvel; geklets; gekout; gekwebbel; gepraat; gesprek; mondeling onderhoud; praat; praatje |
causette | babbeltje; gekeuvel; kout; praatje | |
papotage | babbeltje; gekeuvel; kout; praatje | achterklap; gebabbel; gebazel; gekeuvel; geklap; geklep; geklets; gekout; gekwebbel; geleuter; gelul; gepraat; geroddel; gewauwel; gezwam; gezwets; klap; klets; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; leuterpraat; praatje; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; stof tot gepraat; zwartmaken |
Related Words for "kout":
kouten:
-
kouten (praten; kwekken)
bavarder; causer-
bavarder verb (bavarde, bavardes, bavardons, bavardez, bavardent, bavardais, bavardait, bavardions, bavardiez, bavardaient, bavardai, bavardas, bavarda, bavardâmes, bavardâtes, bavardèrent, bavarderai, bavarderas, bavardera, bavarderons, bavarderez, bavarderont)
-
causer verb (cause, causes, causons, causez, causent, causais, causait, causions, causiez, causaient, causai, causas, causa, causâmes, causâtes, causèrent, causerai, causeras, causera, causerons, causerez, causeront)
-
Conjugations for kouten:
o.t.t.
- kout
- kout
- kout
- kouten
- kouten
- kouten
o.v.t.
- koutte
- koutte
- koutte
- koutten
- koutten
- koutten
v.t.t.
- heb gekout
- hebt gekout
- heeft gekout
- hebben gekout
- hebben gekout
- hebben gekout
v.v.t.
- had gekout
- had gekout
- had gekout
- hadden gekout
- hadden gekout
- hadden gekout
o.t.t.t.
- zal kouten
- zult kouten
- zal kouten
- zullen kouten
- zullen kouten
- zullen kouten
o.v.t.t.
- zou kouten
- zou kouten
- zou kouten
- zouden kouten
- zouden kouten
- zouden kouten
diversen
- kout!
- kout!
- gekout
- koutend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kouten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bavarder | kouten; kwekken; praten | babbelen; bomen; communiceren; converseren; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; leuteren; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; verbabbelen; verpraten; wartaal spreken; wauwelen; zeveren; zwammen |
causer | kouten; kwekken; praten | aandoen; aanrichten; aanstichten; babbelen; berokkenen; bomen; communiceren; converseren; een boom opzetten; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kwaad doen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; losmaken; praten; resultaat; resulteren; snateren; spreken; teweegbrengen; tot gevolg hebben; uitmonden; veroorzaken; verwekken; wauwelen; zwammen |