Dutch
Detailed Translations for leur from Dutch to French
leur form of leuren:
-
leuren (huis-aan-huis-verkopen; venten)
colporter; vendre porte-à-porte-
colporter verb (colporte, colportes, colportons, colportez, colportent, colportais, colportait, colportions, colportiez, colportaient, colportai, colportas, colporta, colportâmes, colportâtes, colportèrent, colporterai, colporteras, colportera, colporterons, colporterez, colporteront)
-
vendre porte-à-porte verb
-
Conjugations for leuren:
o.t.t.
- leur
- leurt
- leurt
- leuren
- leuren
- leuren
o.v.t.
- leurde
- leurde
- leurde
- leurden
- leurden
- leurden
v.t.t.
- heb geleurd
- hebt geleurd
- heeft geleurd
- hebben geleurd
- hebben geleurd
- hebben geleurd
v.v.t.
- had geleurd
- had geleurd
- had geleurd
- hadden geleurd
- hadden geleurd
- hadden geleurd
o.t.t.t.
- zal leuren
- zult leuren
- zal leuren
- zullen leuren
- zullen leuren
- zullen leuren
o.v.t.t.
- zou leuren
- zou leuren
- zou leuren
- zouden leuren
- zouden leuren
- zouden leuren
en verder
- is geleurd
diversen
- leur!
- leurt!
- geleurd
- leurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for leuren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
colporter | huis-aan-huis-verkopen; leuren; venten | colporteren; doorgeven; doorspelen; doorvertellen; klikken; rondbrieven; rondvertellen; uitventen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden |
vendre porte-à-porte | huis-aan-huis-verkopen; leuren; venten | huis-aan-huis verkopen |