Dutch

Detailed Translations for loskrijgen from Dutch to French

loskrijgen:

loskrijgen verb (krijg los, krijgt los, kreeg los, kregen los, losgekregen)

  1. loskrijgen (losmaken; scheiden; detacheren; loswerken)
    détacher; dégager; libérer; défaire; dénouer; ouvrir
    • détacher verb (détache, détaches, détachons, détachez, )
    • dégager verb (dégage, dégages, dégagons, dégagez, )
    • libérer verb (libère, libères, libérons, libérez, )
    • défaire verb (défais, défait, défaisons, défaites, )
    • dénouer verb (dénoue, dénoues, dénouons, dénouez, )
    • ouvrir verb (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
  2. loskrijgen (lostornen; losmaken; uittrekken; uithalen; tornen)
    dégager; détacher; débrancher; dételer; déconnecter; dénouer; dévisser; découdre; débrayer; curer; dégrafer; nettoyer; défaire; nettoyer à fond; enlever le fumier de
    • dégager verb (dégage, dégages, dégagons, dégagez, )
    • détacher verb (détache, détaches, détachons, détachez, )
    • débrancher verb (débranche, débranches, débranchons, débranchez, )
    • dételer verb (dételle, dételles, dételons, dételez, )
    • déconnecter verb (déconnecte, déconnectes, déconnectons, déconnectez, )
    • dénouer verb (dénoue, dénoues, dénouons, dénouez, )
    • dévisser verb (dévisse, dévisses, dévissons, dévissez, )
    • découdre verb (découds, découd, décousons, décousez, )
    • débrayer verb (débraie, débraies, débrayons, débrayez, )
    • curer verb (cure, cures, curons, curez, )
    • dégrafer verb (dégrafe, dégrafes, dégrafons, dégrafez, )
    • nettoyer verb (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )
    • défaire verb (défais, défait, défaisons, défaites, )
  3. loskrijgen (open krijgen)
    ouvrer

Conjugations for loskrijgen:

o.t.t.
  1. krijg los
  2. krijgt los
  3. krijgt los
  4. krijgen los
  5. krijgen los
  6. krijgen los
o.v.t.
  1. kreeg los
  2. kreeg los
  3. kreeg los
  4. kregen los
  5. kregen los
  6. kregen los
v.t.t.
  1. heb losgekregen
  2. hebt losgekregen
  3. heeft losgekregen
  4. hebben losgekregen
  5. hebben losgekregen
  6. hebben losgekregen
v.v.t.
  1. had losgekregen
  2. had losgekregen
  3. had losgekregen
  4. hadden losgekregen
  5. hadden losgekregen
  6. hadden losgekregen
o.t.t.t.
  1. zal loskrijgen
  2. zult loskrijgen
  3. zal loskrijgen
  4. zullen loskrijgen
  5. zullen loskrijgen
  6. zullen loskrijgen
o.v.t.t.
  1. zou loskrijgen
  2. zou loskrijgen
  3. zou loskrijgen
  4. zouden loskrijgen
  5. zouden loskrijgen
  6. zouden loskrijgen
en verder
  1. ben losgekregen
  2. bent losgekregen
  3. is losgekregen
  4. zijn losgekregen
  5. zijn losgekregen
  6. zijn losgekregen
diversen
  1. krijg los!
  2. krijgt los!
  3. losgekregen
  4. loskrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for loskrijgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
débrayer loskoppelen
dégager wegruimen
VerbRelated TranslationsOther Translations
curer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken baggeren; uitbaggeren
débrancher loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
débrayer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; debrayeren; eruitstappen; ontkoppelen; opgeven; ophouden; stoppen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
déconnecter loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; eruitstappen; ontkoppelen; opgeven; ophouden; stoppen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verbinding verbreken
découdre loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
défaire detacheren; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tornen; uithalen; uittrekken afbreken; afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; breken; desintegreren; eruitstappen; gaan; heengaan; losknopen; neerhalen; omverhalen; ontknopen; opbreken; openschroeven; opgeven; ophouden; opstappen; slopen; stoppen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vertrekken; weggaan
dégager detacheren; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tornen; uithalen; uittrekken afscheiden; afvoeren; banen; bevrijden; detacheren; emanciperen; lozen; tewerkstellen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; uitzenden; verlossen; vrijmaken; vrijvechten; wegstoten; wegtrappen
dégrafer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; ontnieten; opgeven; ophouden; stoppen
dénouer detacheren; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tornen; uithalen; uittrekken loshaken; losknopen; nullificeren; ondervangen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwarren; opendoen; openen; openmaken; openstellen; opheffen; oplossen; teniet doen; toegankelijk maken; uit de war halen; uit elkaar halen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verijdelen; vernietigen; vrijgeven
détacher detacheren; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afplukken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplitsen; afspoelen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; detacheren; eruitstappen; gaan; heengaan; kraken; losbreken; loskoppelen; losmaken; losslaan; lossnijden; niet-beschikbaar maken; opbreken; openbreken; opgeven; ophouden; opstappen; plukken; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; tewerkstellen; uitzenden; vertrekken; weggaan
dételer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
dévisser loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afschroeven; afvallen; afzeggen; afzien van; detacheren; eruitstappen; losdraaien; losschroeven; ontsluiten; opendraaien; openen; openschroeven; opgeven; ophouden; stoppen; tewerkstellen; uitzenden
enlever le fumier de loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken stalmesten
libérer detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden amnestie verlenen; banen; bevrijden; bevrijden van belegeraars; emanciperen; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten gaan; loslaten; losmaken; ontzetten; reactiveren; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; vrijlaten; vrijmaken; vrijvechten
nettoyer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afboenen; afdekken; afnemen; afruimen; afschrobben; afstoffen; bergen; boenen; dweilen; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; knaphouden; kuisen; louteren; nethouden; opdweilen; opruimen; opschonen; reinigen; schoon maken; schoonboenen; schoonhouden; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schrobben; stoffen; zuiveren
nettoyer à fond loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken opruimen; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; stalmesten; uitmesten; uitruimen; zuiveren
ouvrer loskrijgen; open krijgen
ouvrir detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; beginnen; doorprikken; een begin nemen; een weg vrijmaken; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; losgaan; losknopen; ontgrendelen; ontknopen; ontplooien; ontsluiten; openbreken; opendoen; opendraaien; opendrukken; openen; opengaan; openleggen; openmaken; openprikken; openslaan; opensteken; openstellen; opentrekken; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; uiteenvouwen; van start gaan; vrijgeven; zich een weg banen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
libérer toewijzing ongedaan maken