Home ->Dictionaries ->Dutch/French ->Translate mag

Translate mag from Dutch to French

Summary

Dutch to French: more detail...

mogen:
- pouvoir; avoir la permission
Wiktionary:
- mogen → aimer, apprécier, estimer, pouvoir
- mogen → pouvoir

Dutch

Detailed Translations for mag from Dutch to French

mag form of mogen:

mogen verb (mag, mocht, mochten, gemogen)

mogen
pouvoir; avoir la permission
- pouvoir verb (peux, peut, pouvons, pouvez, peuvent, pouvais, pouvait, pouvions, pouviez, pouvaient, pus, put, pûmes, pûtes, purent, pourrai, pourras, pourra, pourrons, pourrez, pourront)
- avoir la permission verb

Conjugations for mogen:

o.t.t.

mag
mag
mag
mogen
moogt
mogen

o.v.t.

mocht
mocht
mocht
mochten
mochten
mochten

v.t.t.

heb gemogen
hebt gemogen
heeft gemogen
hebben gemogen
hebben gemogen
hebben gemogen

v.v.t.

had gemogen
had gemogen
had gemogen
hadden gemogen
hadden gemogen
hadden gemogen

o.t.t.t.

zal mogen
zult mogen
zal mogen
zullen mogen
zullen mogen
zullen mogen

o.v.t.t.

zou mogen
zou mogen
zou mogen
zouden mogen
zouden mogen
zouden mogen

diversen

mag!
moogt!
gemogen
mogend

1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for mogen:

Noun	Related Translations	Other Translations
pouvoir		autoriteit; autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; gezag; gezaghebbers; heerschappij; kracht; licentie; macht; mandaat; procuratie; vergunning; vermogen; volmacht; voogdij; zeggenschap
Verb	Related Translations	Other Translations
avoir la permission	mogen
pouvoir	mogen	iets mogen; in staat zijn; kunnen; vermogen

Antonyms for "mogen":

dienen; moeten; zullen

Related Definitions for "mogen":

hem aardig vinden¹
- ik mag die leraar wel¹
nodig of wenselijk zijn¹
- je mag wel oppassen¹
toestemming hebben¹
- ik mag vanavond naar de film¹

Wiktionary Translations for mogen:

mogen

verb

ressentir un fort sentiment d’attirance pour quelqu’un ou quelque chose.
- aimer → houden van; hechten aan; mogen; waarderen; beminnen; liefhebben
Estimer, évaluer (quelque chose), en fixer la valeur, le prix. (Sens général).
- apprécier → hechten aan; houden van; mogen; waarderen; begroten; schatten; taxeren; achten; achting hebben voor; achting toedragen; hoogachten
priser quelque chose, en apprécier, en déterminer la valeur.
- estimer → hechten aan; houden van; mogen; waarderen; begroten; schatten; taxeren; achten; achting hebben voor; achting toedragen; hoogachten
Être capable, avoir la faculté, être en état de
- pouvoir → kunnen; mogen

Cross Translation:

From	To	Via
• mogen	→ pouvoir	↔ can — may
• mogen	→ pouvoir	↔ may — have permission to
• mogen	→ pouvoir	↔ dürfen — Modalverb (mit Infinitiv): die Erlaubnis haben, etwas zu tun

External Machine Translations:

¹Muiswerk Woordenboek