Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. marcheren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for marcheren from Dutch to French

marcheren:

marcheren verb (marcheer, marcheert, marcheerde, marcheerden, gemarcheerd)

  1. marcheren (manoeuvreren)
    manoeuvrer; bouger; manier; actionner
    • manoeuvrer verb (manoeuvre, manoeuvres, manoeuvrons, manoeuvrez, )
    • bouger verb (bouge, bouges, bougeons, bougez, )
    • manier verb (manie, manies, manions, maniez, )
    • actionner verb (actionne, actionnes, actionnons, actionnez, )

Conjugations for marcheren:

o.t.t.
  1. marcheer
  2. marcheert
  3. marcheert
  4. marcheren
  5. marcheren
  6. marcheren
o.v.t.
  1. marcheerde
  2. marcheerde
  3. marcheerde
  4. marcheerden
  5. marcheerden
  6. marcheerden
v.t.t.
  1. heb gemarcheerd
  2. hebt gemarcheerd
  3. heeft gemarcheerd
  4. hebben gemarcheerd
  5. hebben gemarcheerd
  6. hebben gemarcheerd
v.v.t.
  1. had gemarcheerd
  2. had gemarcheerd
  3. had gemarcheerd
  4. hadden gemarcheerd
  5. hadden gemarcheerd
  6. hadden gemarcheerd
o.t.t.t.
  1. zal marcheren
  2. zult marcheren
  3. zal marcheren
  4. zullen marcheren
  5. zullen marcheren
  6. zullen marcheren
o.v.t.t.
  1. zou marcheren
  2. zou marcheren
  3. zou marcheren
  4. zouden marcheren
  5. zouden marcheren
  6. zouden marcheren
diversen
  1. marcheer!
  2. marcheert!
  3. gemarcheerd
  4. marcherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for marcheren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
actionner manoeuvreren; marcheren aandrijven; aansporen; beroeren; bewegen; gerechtelijk vervolgen; in beweging brengen; mixen; opkrikken; opwekken; prikkelen; roeren; stimuleren; vervolgen
bouger manoeuvreren; marcheren agiteren; beroeren; bewegen; in beroering brengen; in beweging brengen; loshangen; loszitten; omroeren; oppoken; opstoken; roeren; verroeren; zich bewegen; zich verplaatsen
manier manoeuvreren; marcheren aanvoeren; behandelen; besturen; iets aankunnen; leiden; leiding geven; managen; onder behandeling nemen; voorzitten
manoeuvrer manoeuvreren; marcheren bespelen

Wiktionary Translations for marcheren:

marcheren
verb
  1. Se déplacer par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, en ayant toujours un appui au sol.

Cross Translation:
FromToVia
marcheren marcher march — walk with long, regular strides