Summary
Dutch
Detailed Translations for nestel from Dutch to French
nestelen:
-
nestelen (zijn nest maken)
Conjugations for nestelen:
o.t.t.
- nestel
- nestelt
- nestelt
- nestelen
- nestelen
- nestelen
o.v.t.
- nestelde
- nestelde
- nestelde
- nestelden
- nestelden
- nestelden
v.t.t.
- ben genesteld
- bent genesteld
- is genesteld
- zijn genesteld
- zijn genesteld
- zijn genesteld
v.v.t.
- was genesteld
- was genesteld
- was genesteld
- waren genesteld
- waren genesteld
- waren genesteld
o.t.t.t.
- zal nestelen
- zult nestelen
- zal nestelen
- zullen nestelen
- zullen nestelen
- zullen nestelen
o.v.t.t.
- zou nestelen
- zou nestelen
- zou nestelen
- zouden nestelen
- zouden nestelen
- zouden nestelen
en verder
- heb genesteld
- hebt genesteld
- heeft genesteld
- hebben genesteld
- hebben genesteld
- hebben genesteld
diversen
- nestel!
- nestelt!
- genesteld
- nestelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for nestelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
airer | nestelen; zijn nest maken | |
nicher | nestelen; zijn nest maken | naar buiten hangen; uithangen |
nidifier | nestelen; zijn nest maken |
Wiktionary Translations for nestelen:
nestelen
Cross Translation:
verb
nestelen
-
het bouwen van een nest en het grootbrengen van jongen erin, gewoonlijk van vogels
- nestelen → nicher
verb
-
Traductions à trier suivant le sens
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• nestelen | → nidifier; nicher | ↔ nest — to build or settle into a nest |
• nestelen | → emménager | ↔ nest — to settle into a home |
Wiktionary Translations for nestel:
External Machine Translations: