Dutch
Detailed Translations for ontgeld from Dutch to French
ontgelden:
-
ontgelden
souffrir; porter la peine de-
souffrir verb (souffre, souffres, souffrons, souffrez, souffrent, souffrais, souffrait, souffrions, souffriez, souffraient, souffris, souffrit, souffrîmes, souffrîtes, souffrirent, souffrirai, souffriras, souffrira, souffrirons, souffrirez, souffriront)
-
porter la peine de verb
-
Conjugations for ontgelden:
o.t.t.
- ontgeld
- ontgeldt
- ontgeldt
- ontgelden
- ontgelden
- ontgelden
o.v.t.
- ontgold
- ontgold
- ontgold
- ontgolden
- ontgolden
- ontgolden
v.t.t.
- heb ontgolden
- hebt ontgolden
- heeft ontgolden
- hebben ontgolden
- hebben ontgolden
- hebben ontgolden
v.v.t.
- had ontgolden
- had ontgolden
- had ontgolden
- hadden ontgolden
- hadden ontgolden
- hadden ontgolden
o.t.t.t.
- zal ontgelden
- zult ontgelden
- zal ontgelden
- zullen ontgelden
- zullen ontgelden
- zullen ontgelden
o.v.t.t.
- zou ontgelden
- zou ontgelden
- zou ontgelden
- zouden ontgelden
- zouden ontgelden
- zouden ontgelden
diversen
- ontgeld!
- ontgeldt!
- ontgolden
- ontgeldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontgelden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
porter la peine de | ontgelden | |
souffrir | ontgelden | doorleven; doormaken; doorstaan; dulden; gedogen; lijden; tolereren; verdragen; verduren; verteren |