Dutch
Detailed Translations for ontlenen from Dutch to French
ontlenen:
-
ontlenen (lenen)
Conjugations for ontlenen:
o.t.t.
- ontleen
- ontleent
- ontleent
- ontlenen
- ontlenen
- ontlenen
o.v.t.
- ontleende
- ontleende
- ontleende
- ontleenden
- ontleenden
- ontleenden
v.t.t.
- heb ontleend
- hebt ontleend
- heeft ontleend
- hebben ontleend
- hebben ontleend
- hebben ontleend
v.v.t.
- had ontleend
- had ontleend
- had ontleend
- hadden ontleend
- hadden ontleend
- hadden ontleend
o.t.t.t.
- zal ontlenen
- zult ontlenen
- zal ontlenen
- zullen ontlenen
- zullen ontlenen
- zullen ontlenen
o.v.t.t.
- zou ontlenen
- zou ontlenen
- zou ontlenen
- zouden ontlenen
- zouden ontlenen
- zouden ontlenen
en verder
- is ontleend
- zijn ontleend
diversen
- ontleen!
- ontleent!
- ontleend
- ontlenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontlenen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
extraire | lenen; ontlenen | extraheren; in detail analyseren; pull; uitchecken; uitpakken |
tirer de | lenen; ontlenen | tevoorschijn trekken |