Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. ontluizen:


Dutch

Detailed Translations for ontluisden from Dutch to French

ontluizen:

ontluizen verb (ontluis, ontluist, ontluisde, ontluisden, ontluisd)

  1. ontluizen
    épouiller; délenter
    • épouiller verb (épouille, épouilles, épouillons, épouillez, )
    • délenter verb

Conjugations for ontluizen:

o.t.t.
  1. ontluis
  2. ontluist
  3. ontluist
  4. ontluizen
  5. ontluizen
  6. ontluizen
o.v.t.
  1. ontluisde
  2. ontluisde
  3. ontluisde
  4. ontluisden
  5. ontluisden
  6. ontluisden
v.t.t.
  1. heb ontluisd
  2. hebt ontluisd
  3. heeft ontluisd
  4. hebben ontluisd
  5. hebben ontluisd
  6. hebben ontluisd
v.v.t.
  1. had ontluisd
  2. had ontluisd
  3. had ontluisd
  4. hadden ontluisd
  5. hadden ontluisd
  6. hadden ontluisd
o.t.t.t.
  1. zal ontluizen
  2. zult ontluizen
  3. zal ontluizen
  4. zullen ontluizen
  5. zullen ontluizen
  6. zullen ontluizen
o.v.t.t.
  1. zou ontluizen
  2. zou ontluizen
  3. zou ontluizen
  4. zouden ontluizen
  5. zouden ontluizen
  6. zouden ontluizen
en verder
  1. ben ontluisd
  2. bent ontluisd
  3. is ontluisd
  4. zijn ontluisd
  5. zijn ontluisd
  6. zijn ontluisd
diversen
  1. ontluis!
  2. ontluist!
  3. ontluisd
  4. ontluizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontluizen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
délenter ontluizen
épouiller ontluizen