Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. opblinken:


Dutch

Detailed Translations for opblinken from Dutch to French

opblinken:

opblinken verb (blink op, blinkt op, blonk op, blonken op, opgeblonken)

  1. opblinken (wrijven; poetsen; oppoetsen; opwrijven)
    frotter; astiquer; faire briller; cirer
    • frotter verb (frotte, frottes, frottons, frottez, )
    • astiquer verb (astique, astiques, astiquons, astiquez, )
    • cirer verb (cire, cires, cirons, cirez, )

Conjugations for opblinken:

o.t.t.
  1. blink op
  2. blinkt op
  3. blinkt op
  4. blinken op
  5. blinken op
  6. blinken op
o.v.t.
  1. blonk op
  2. blonk op
  3. blonk op
  4. blonken op
  5. blonken op
  6. blonken op
v.t.t.
  1. ben opgeblonken
  2. bent opgeblonken
  3. is opgeblonken
  4. zijn opgeblonken
  5. zijn opgeblonken
  6. zijn opgeblonken
v.v.t.
  1. was opgeblonken
  2. was opgeblonken
  3. was opgeblonken
  4. waren opgeblonken
  5. waren opgeblonken
  6. waren opgeblonken
o.t.t.t.
  1. zal opblinken
  2. zult opblinken
  3. zal opblinken
  4. zullen opblinken
  5. zullen opblinken
  6. zullen opblinken
o.v.t.t.
  1. zou opblinken
  2. zou opblinken
  3. zou opblinken
  4. zouden opblinken
  5. zouden opblinken
  6. zouden opblinken
diversen
  1. blink op!
  2. blinkt op!
  3. opgeblonken
  4. opblinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opblinken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
astiquer opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; wrijven afboenen; afschrobben; boenen; gladmaken; gladwrijven; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben; uitwrijven
cirer opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; wrijven afboenen; afschrobben; boenen; in de was zetten; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben
faire briller opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; wrijven afboenen; afschrobben; boenen; gladmaken; gladwrijven; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben
frotter opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; wrijven aanmaken; aansteken; afboenen; afschrobben; afschuren; afstrijken; boenen; gladmaken; gladwrijven; krassen; lepel afstrijken; raspen; schaven; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben; schuren; zich krabben