Dutch
Detailed Translations for ophebben from Dutch to French
ophebben:
-
ophebben
avaler; avoir bu; avoir consommé; consommer; avoir dépensé; avoir mangé-
avaler verb (avale, avales, avalons, avalez, avalent, avalais, avalait, avalions, avaliez, avalaient, avalai, avalas, avala, avalâmes, avalâtes, avalèrent, avalerai, avaleras, avalera, avalerons, avalerez, avaleront)
-
avoir bu verb
-
avoir consommé verb
-
consommer verb (consomme, consommes, consommons, consommez, consomment, consommais, consommait, consommions, consommiez, consommaient, consommai, consommas, consomma, consommâmes, consommâtes, consommèrent, consommerai, consommeras, consommera, consommerons, consommerez, consommeront)
-
avoir dépensé verb
-
avoir mangé verb
-
Conjugations for ophebben:
o.t.t.
- heb op
- hebt op
- hebt op
- hebben op
- hebben op
- hebben op
o.v.t.
- had op
- had op
- had op
- hadden op
- hadden op
- hadden op
v.t.t.
- heb opgehad
- hebt opgehad
- heeft opgehad
- hebben opgehad
- hebben opgehad
- hebben opgehad
v.v.t.
- had opgehad
- had opgehad
- had opgehad
- hadden opgehad
- hadden opgehad
- hadden opgehad
o.t.t.t.
- zal ophebben
- zult ophebben
- zal ophebben
- zullen ophebben
- zullen ophebben
- zullen ophebben
o.v.t.t.
- zou ophebben
- zou ophebben
- zou ophebben
- zouden ophebben
- zouden ophebben
- zouden ophebben
diversen
- heb op!
- hebt op!
- opgehad
- ophebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ophebben:
Verb | Related Translations | Other Translations |
avaler | ophebben | absorberen; borrelen; doorslikken; drinken; inmaken; inpekelen; inslikken; inzouten; nuttigen; opnemen; oppeuzelen; opvreten; opzouten; slikken; verbijten; verkroppen; verschalken; verslinden; verzwelgen; wegslikken; welgevallen; zuipen |
avoir bu | ophebben | |
avoir consommé | ophebben | |
avoir dépensé | ophebben | |
avoir mangé | ophebben | |
consommer | ophebben | afdragen; bikken; bunkeren; consumeren; dineren; doorjagen; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opmaken; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; slijten; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslijten; verslinden; verteren; volvoeren; vreten; zitten proppen |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
consommer | verbruiken |