Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. oploop:
  2. oplopen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for oploop from Dutch to French

oploop:

oploop [de ~ (m)] noun

  1. de oploop
    l'attroupement; le rassemblement

Translation Matrix for oploop:

NounRelated TranslationsOther Translations
attroupement oploop accumulatie; bende; groep; hoop; oploopje; samenkomst; samenscholing; toeloop; troep
rassemblement oploop accumulatie; allegaartje; bende; bijeenplaatsing; groep; hoop; mengelmoes; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; samendoen; samenraapsel; samenscholing; stapel; troep

Related Words for "oploop":


Wiktionary Translations for oploop:


Cross Translation:
FromToVia
oploop attroupement Auflauf — spontane Ansammlung von Menschen

oploop form of oplopen:

oplopen verb (loop op, loopt op, liep op, liepen op, opgelopen)

  1. oplopen (onverlangd krijgen; opdoen)
    attraper
    • attraper verb (attrape, attrapes, attrapons, attrapez, )

Conjugations for oplopen:

o.t.t.
  1. loop op
  2. loopt op
  3. loopt op
  4. lopen op
  5. lopen op
  6. lopen op
o.v.t.
  1. liep op
  2. liep op
  3. liep op
  4. liepen op
  5. liepen op
  6. liepen op
v.t.t.
  1. heb opgelopen
  2. hebt opgelopen
  3. heeft opgelopen
  4. hebben opgelopen
  5. hebben opgelopen
  6. hebben opgelopen
v.v.t.
  1. had opgelopen
  2. had opgelopen
  3. had opgelopen
  4. hadden opgelopen
  5. hadden opgelopen
  6. hadden opgelopen
o.t.t.t.
  1. zal oplopen
  2. zult oplopen
  3. zal oplopen
  4. zullen oplopen
  5. zullen oplopen
  6. zullen oplopen
o.v.t.t.
  1. zou oplopen
  2. zou oplopen
  3. zou oplopen
  4. zouden oplopen
  5. zouden oplopen
  6. zouden oplopen
en verder
  1. ben opgelopen
  2. bent opgelopen
  3. is opgelopen
  4. zijn opgelopen
  5. zijn opgelopen
  6. zijn opgelopen
diversen
  1. loop op!
  2. loopt op!
  3. opgelopen
  4. oplopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for oplopen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
attraper onverlangd krijgen; opdoen; oplopen aanhouden; aanklampen; aanpakken; afvangen; arresteren; beet nemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; buitmaken; foppen; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; in de maling nemen; in hechtenis nemen; inrekenen; jatten; klauwen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; oppakken; opvangen; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; te pakken nemen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; voor de gek houden; wegkapen

Synonyms for "oplopen":


Antonyms for "oplopen":


Related Definitions for "oplopen":

  1. het krijgen zonder dat je het weet1
    • ik heb een vervelende ziekte opgelopen1
  2. groter of hoger worden1
    • mijn schuld is opgelopen tot 1000 gulden1
  3. met hem dezelfde weg lopen1
    • zal ik een stukje met je oplopen?1

External Machine Translations: