Summary
Dutch
Detailed Translations for opschroeven from Dutch to French
opschroeven:
-
opschroeven (veel doen stijgen; opdrijven)
augmenter; pousser; gonfler; faire monter beaucoup; hausser; majorer-
augmenter verb (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, augmentent, augmentais, augmentait, augmentions, augmentiez, augmentaient, augmentai, augmentas, augmenta, augmentâmes, augmentâtes, augmentèrent, augmenterai, augmenteras, augmentera, augmenterons, augmenterez, augmenteront)
-
pousser verb (pousse, pousses, poussons, poussez, poussent, poussais, poussait, poussions, poussiez, poussaient, poussai, poussas, poussa, poussâmes, poussâtes, poussèrent, pousserai, pousseras, poussera, pousserons, pousserez, pousseront)
-
gonfler verb (gonfle, gonfles, gonflons, gonflez, gonflent, gonflais, gonflait, gonflions, gonfliez, gonflaient, gonflai, gonflas, gonfla, gonflâmes, gonflâtes, gonflèrent, gonflerai, gonfleras, gonflera, gonflerons, gonflerez, gonfleront)
-
hausser verb (hausse, hausses, haussons, haussez, haussent, haussais, haussait, haussions, haussiez, haussaient, haussai, haussas, haussa, haussâmes, haussâtes, haussèrent, hausserai, hausseras, haussera, hausserons, hausserez, hausseront)
-
majorer verb (majore, majores, majorons, majorez, majorent, majorais, majorait, majorions, majoriez, majoraient, majorai, majoras, majora, majorâmes, majorâtes, majorèrent, majorerai, majoreras, majorera, majorerons, majorerez, majoreront)
-
-
opschroeven (overdreven voorstellen; overdrijven; opkloppen; opblazen; aandikken)
exagérer; souligner; charger; enfler; grossir; renforcer; outrer-
exagérer verb (exagère, exagères, exagérons, exagérez, exagèrent, exagérais, exagérait, exagérions, exagériez, exagéraient, exagérai, exagéras, exagéra, exagérâmes, exagérâtes, exagérèrent, exagérerai, exagéreras, exagérera, exagérerons, exagérerez, exagéreront)
-
souligner verb (souligne, soulignes, soulignons, soulignez, soulignent, soulignais, soulignait, soulignions, souligniez, soulignaient, soulignai, soulignas, souligna, soulignâmes, soulignâtes, soulignèrent, soulignerai, souligneras, soulignera, soulignerons, soulignerez, souligneront)
-
charger verb (charge, charges, chargeons, chargez, chargent, chargeais, chargeait, chargions, chargiez, chargeaient, chargeai, chargeas, chargea, chargeâmes, chargeâtes, chargèrent, chargerai, chargeras, chargera, chargerons, chargerez, chargeront)
-
enfler verb (enfle, enfles, enflons, enflez, enflent, enflais, enflait, enflions, enfliez, enflaient, enflai, enflas, enfla, enflâmes, enflâtes, enflèrent, enflerai, enfleras, enflera, enflerons, enflerez, enfleront)
-
grossir verb (grossis, grossit, grossissons, grossissez, grossissent, grossissais, grossissait, grossissions, grossissiez, grossissaient, grossîmes, grossîtes, grossirent, grossirai, grossiras, grossira, grossirons, grossirez, grossiront)
-
renforcer verb (renforce, renforces, renforçons, renforcez, renforcent, renforçais, renforçait, renforcions, renforciez, renforçaient, renforçai, renforças, renforça, renforçâmes, renforçâtes, renforcèrent, renforcerai, renforceras, renforcera, renforcerons, renforcerez, renforceront)
-
outrer verb
-
Conjugations for opschroeven:
o.t.t.
- schroef op
- schroeft op
- schroeft op
- schroeven op
- schroeven op
- schroeven op
o.v.t.
- schroefde op
- schroefde op
- schroefde op
- schroefden op
- schroefden op
- schroefden op
v.t.t.
- heb opgeschroefd
- hebt opgeschroefd
- heeft opgeschroefd
- hebben opgeschroefd
- hebben opgeschroefd
- hebben opgeschroefd
v.v.t.
- had opgeschroefd
- had opgeschroefd
- had opgeschroefd
- hadden opgeschroefd
- hadden opgeschroefd
- hadden opgeschroefd
o.t.t.t.
- zal opschroeven
- zult opschroeven
- zal opschroeven
- zullen opschroeven
- zullen opschroeven
- zullen opschroeven
o.v.t.t.
- zou opschroeven
- zou opschroeven
- zou opschroeven
- zouden opschroeven
- zouden opschroeven
- zouden opschroeven
en verder
- ben opgeschroefd
- bent opgeschroefd
- is opgeschroefd
- zijn opgeschroefd
- zijn opgeschroefd
- zijn opgeschroefd
diversen
- schroef op!
- schroeft op!
- opgeschroefd
- opschroevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze