Dutch
Detailed Translations for opvatten from Dutch to French
opvatten:
-
opvatten (begrijpen)
interpréter; entendre-
interpréter verb (interprète, interprètes, interprétons, interprétez, interprètent, interprétais, interprétait, interprétions, interprétiez, interprétaient, interprétai, interprétas, interpréta, interprétâmes, interprétâtes, interprétèrent, interpréterai, interpréteras, interprétera, interpréterons, interpréterez, interpréteront)
-
entendre verb (entends, entend, entendons, entendez, entendent, entendais, entendait, entendions, entendiez, entendaient, entendis, entendit, entendîmes, entendîtes, entendirent, entendrai, entendras, entendra, entendrons, entendrez, entendront)
-
Conjugations for opvatten:
o.t.t.
- vat op
- vat op
- vat op
- vatten op
- vatten op
- vatten op
o.v.t.
- vatte op
- vatte op
- vatte op
- vatten op
- vatten op
- vatten op
v.t.t.
- heb opgevat
- hebt opgevat
- heeft opgevat
- hebben opgevat
- hebben opgevat
- hebben opgevat
v.v.t.
- had opgevat
- had opgevat
- had opgevat
- hadden opgevat
- hadden opgevat
- hadden opgevat
o.t.t.t.
- zal opvatten
- zult opvatten
- zal opvatten
- zullen opvatten
- zullen opvatten
- zullen opvatten
o.v.t.t.
- zou opvatten
- zou opvatten
- zou opvatten
- zouden opvatten
- zouden opvatten
- zouden opvatten
en verder
- is opgevat
- zijn opgevat
diversen
- vat op!
- vat op!
- opgevat
- opvattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opvatten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
entendre | begrijpen; opvatten | aanhoren; bedoelen; beluisteren; beseffen; doorzien; doorzien hebben; ergens iets mee willen zeggen; geluid waarnemen; grijpen; horen; inzien; klauwen; luisteren; onderkennen; pakken; realiseren; te horen krijgen; toehoren; vangen; vatten; vernemen; verstrikken |
interpréter | begrijpen; opvatten | acteren; beschrijven; een rol vertolken; interpreteren; komedie spelen; mededelen; overbrengen; overzetten; tolken; toneelspelen; translateren; uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiteenzetten; uiten; uiting geven aan; verbeelden; verhalen; verpersonificeren; vertalen; vertellen; vertolken; verwoorden; weergeven; zeggen; zich aanstellen |