Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. overschenken:


Dutch

Detailed Translations for overschenken from Dutch to French

overschenken:

overschenken verb (overschenk, overschenkt, overschonk, overschonken, overschonken)

  1. overschenken (overgieten; overstorten)
    transvaser; verser
    • transvaser verb (transvase, transvases, transvasons, transvasez, )
    • verser verb (verse, verses, versons, versez, )

Conjugations for overschenken:

o.t.t.
  1. overschenk
  2. overschenkt
  3. overschenkt
  4. overschenken
  5. overschenken
  6. overschenken
o.v.t.
  1. overschonk
  2. overschonk
  3. overschonk
  4. overschonken
  5. overschonken
  6. overschonken
v.t.t.
  1. heb overschonken
  2. hebt overschonken
  3. heeft overschonken
  4. hebben overschonken
  5. hebben overschonken
  6. hebben overschonken
v.v.t.
  1. had overschonken
  2. had overschonken
  3. had overschonken
  4. hadden overschonken
  5. hadden overschonken
  6. hadden overschonken
o.t.t.t.
  1. zal overschenken
  2. zult overschenken
  3. zal overschenken
  4. zullen overschenken
  5. zullen overschenken
  6. zullen overschenken
o.v.t.t.
  1. zou overschenken
  2. zou overschenken
  3. zou overschenken
  4. zouden overschenken
  5. zouden overschenken
  6. zouden overschenken
diversen
  1. overschenk!
  2. overschenkt!
  3. overschonken
  4. overschenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overschenken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
transvaser overgieten; overschenken; overstorten overhevelen; overtappen
verser overgieten; overschenken; overstorten bijstorten; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; deponeren; distribueren; doneren; geld overmaken; geven; gieten; gieten op; iemand iets toedienen; ingeven; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leegmaken; op rekening storten; opdrinken; opgieten; overboeken; overschrijven; overzenden; ronddelen; schenken; storten; uitdrinken; uitgieten; uitkeren; uitreiken; uitschenken; uitstorten; verdelen; vergieten; verstrekken