Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. polsen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for polste from Dutch to French

polsen:

polsen verb (pols, polst, polste, polsten, gepolst)

  1. polsen
    sonder; tâter
    • sonder verb (sonde, sondes, sondons, sondez, )
    • tâter verb (tâte, tâtes, tâtons, tâtez, )

Conjugations for polsen:

o.t.t.
  1. pols
  2. polst
  3. polst
  4. polsen
  5. polsen
  6. polsen
o.v.t.
  1. polste
  2. polste
  3. polste
  4. polsten
  5. polsten
  6. polsten
v.t.t.
  1. heb gepolst
  2. hebt gepolst
  3. heeft gepolst
  4. hebben gepolst
  5. hebben gepolst
  6. hebben gepolst
v.v.t.
  1. had gepolst
  2. had gepolst
  3. had gepolst
  4. hadden gepolst
  5. hadden gepolst
  6. hadden gepolst
o.t.t.t.
  1. zal polsen
  2. zult polsen
  3. zal polsen
  4. zullen polsen
  5. zullen polsen
  6. zullen polsen
o.v.t.t.
  1. zou polsen
  2. zou polsen
  3. zou polsen
  4. zouden polsen
  5. zouden polsen
  6. zouden polsen
en verder
  1. ben gepolst
  2. bent gepolst
  3. is gepolst
  4. zijn gepolst
  5. zijn gepolst
  6. zijn gepolst
diversen
  1. pols!
  2. polst!
  3. gepolst
  4. polsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for polsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
tâter aftasten; afvoelen; tasten; voelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
sonder polsen aftasten; bekloppen; bevoelen; diepte bepalen; diepte loden; doorzoeken; met sonde onderzoeken; meten; opmeten; peilen; poolshoogte nemen; sonderen; tegen kloppen; uitvorsen
tâter polsen betasten; bevoelen; voelen

Related Words for "polsen":


Wiktionary Translations for polsen:

polsen
verb
  1. iemand vragen naar zijn mening, interesse voor iets