Dutch

Detailed Translations for raakt from Dutch to French

raken:

raken verb (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)

  1. raken (betreffen; aangaan)
    concerner; regarder; toucher; s'agir de
    • concerner verb (concerne, concernes, concernons, concernez, )
    • regarder verb (regarde, regardes, regardons, regardez, )
    • toucher verb (touche, touches, touchons, touchez, )
    • s'agir de verb
  2. raken (beïnvloeden; treffen)
    influencer; toucher; faire une saut à; se rapporter à; concerner
    • influencer verb (influence, influences, influençons, influencez, )
    • toucher verb (touche, touches, touchons, touchez, )
    • concerner verb (concerne, concernes, concernons, concernez, )
  3. raken (treffen; beroeren)
    toucher; atteindre; battre
    • toucher verb (touche, touches, touchons, touchez, )
    • atteindre verb (atteins, atteint, atteignons, atteignez, )
    • battre verb (bats, bat, battons, battez, )
  4. raken (ontroeren; treffen)
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    émouvoir; toucher; atteindre; concerner; remuer
    • émouvoir verb (émeus, émeut, émouvons, émouvez, )
    • toucher verb (touche, touches, touchons, touchez, )
    • atteindre verb (atteins, atteint, atteignons, atteignez, )
    • concerner verb (concerne, concernes, concernons, concernez, )
    • remuer verb (remue, remues, remuons, remuez, )
  5. raken (terechtkomen; treffen)
    atterrir; atteindre; se retrouver; aboutir à; aborder; tomber dans; arriver à
    • atterrir verb (atterris, atterrit, atterrissons, atterrissez, )
    • atteindre verb (atteins, atteint, atteignons, atteignez, )
    • aboutir à verb
    • aborder verb (aborde, abordes, abordons, abordez, )
    • arriver à verb

Conjugations for raken:

o.t.t.
  1. raak
  2. raakt
  3. raakt
  4. raken
  5. raken
  6. raken
o.v.t.
  1. raakte
  2. raakte
  3. raakte
  4. raakten
  5. raakten
  6. raakten
v.t.t.
  1. heb geraakt
  2. hebt geraakt
  3. heeft geraakt
  4. hebben geraakt
  5. hebben geraakt
  6. hebben geraakt
v.v.t.
  1. had geraakt
  2. had geraakt
  3. had geraakt
  4. hadden geraakt
  5. hadden geraakt
  6. hadden geraakt
o.t.t.t.
  1. zal raken
  2. zult raken
  3. zal raken
  4. zullen raken
  5. zullen raken
  6. zullen raken
o.v.t.t.
  1. zou raken
  2. zou raken
  3. zou raken
  4. zouden raken
  5. zouden raken
  6. zouden raken
en verder
  1. ben geraakt
  2. bent geraakt
  3. is geraakt
  4. zijn geraakt
  5. zijn geraakt
  6. zijn geraakt
diversen
  1. raak!
  2. raakt!
  3. geraakt
  4. rakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

raken [znw.] noun

  1. raken (treffen)

Translation Matrix for raken:

NounRelated TranslationsOther Translations
battre afbeuken
concerner aangaan; betreffen
fait d'affecter raken; treffen aangaan; betreffen; zorg inboezemen
fait de toucher à raken; treffen aangaan; betreffen; zorg inboezemen
toucher aanraking; aanslag; contact; gevoelszin; impact; prikkeling; sensatie; tastzin; zintuiglijke gewaarwording
VerbRelated TranslationsOther Translations
aborder raken; terechtkomen; treffen aankaarten; aanknopen; aanleggen; aanmeren; aanroepen; aansnijden; aanvoeren; aflopen; afmeren; een voorstel doen; entameren; enteren; gesprek aanknopen; meren; naar voren brengen; naderen; op tafel leggen; openen; opmerken; opperen; opwerpen; praaien; starten; te berde brengen; tegemoetkomen; ter sprake brengen; toenaderen; toeroepen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vertellen; vervallen; verwoorden; voorbijgaan; zeggen
aboutir à raken; terechtkomen; treffen aansturen; aflopen; belanden; eindigen op; geraken; resultaat; resulteren; terechtkomen; tot gevolg hebben; uitdraaien op iets; uitkomen bij; uitkomen op; uitlopen; uitmonden; uitpakken; uitvloeien in; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voorbijgaan
arriver à raken; terechtkomen; treffen aflopen; bedingen; bewerkstelligen; bolwerken; ertoe komen; fixen; klaarspelen; komen tot; lappen; reiken; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan
atteindre beroeren; ontroeren; raken; terechtkomen; treffen aangaan; aankomen; aflopen; arriveren; behalen; bereiken; betreffen; doordringen; komen tot; penetreren in; reiken; resulteren; slaan op; uitkomen bij; uitvloeien in; vergaan; verkrijgen; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; winnen
atterrir raken; terechtkomen; treffen aankomen op vliegveld; afdalen; aflopen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
battre beroeren; raken; treffen aankloppen; aantikken; afkloppen; bekampen; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; hameren; hard slaan; hengsten; karnen; klakken; klapperen; kleppen; kloppen; kloppen met een hamer; klutsen; meppen; omroeren; rammen; roeren; slaan; tikken; timmeren
concerner aangaan; betreffen; beïnvloeden; ontroeren; raken; treffen aangaan; betreffen; slaan op
faire une saut à beïnvloeden; raken; treffen
influencer beïnvloeden; raken; treffen beïnvloeden; invloed hebben
regarder aangaan; betreffen; raken aanblikken; aangaan; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; betreffen; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; inkijken; inspecteren; inzien; kijken; kijken naar; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; schouwen; slaan op; staren; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; zien
remuer ontroeren; raken; treffen agiteren; beroeren; bewegen; in beroering brengen; in beweging brengen; mixen; omroeren; op en neer bewegen; oppoken; opstoken; roeren; rondroeren; spartelen; verroeren
s'agir de aangaan; betreffen; raken
se rapporter à beïnvloeden; raken; treffen aangaan; betreffen; refereren; slaan op
se retrouver raken; terechtkomen; treffen aflopen; belanden; geraken; landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voorbijgaan
tomber dans raken; terechtkomen; treffen aflopen; belanden; geraken; terechtkomen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voorbijgaan
toucher aangaan; beroeren; betreffen; beïnvloeden; ontroeren; raken; treffen aangaan; aangrijpen; aanraken; aanroeren; aanstippen; aanvangen; beginnen; bekomen; betasten; betreffen; bevoelen; even aanraken; geld in ontvangst nemen; grenzen; grenzen aan; iets verduren; incasseren; innen; ondernemen; ontmoeten; ontroeren; opvangen; slaan op; starten; tegenkomen; toucheren; treffen; van start gaan; verdienen; verkrijgen; verwerven; voelen; zich hervinden
émouvoir ontroeren; raken; treffen aangrijpen; ontroeren; vermurwen; vertederen
- aankomen; aanraken; treffen

Related Words for "raken":

  • rak

Synonyms for "raken":


Antonyms for "raken":


Related Definitions for "raken":

  1. even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen1
    • de ballon raakte de grond1
  2. hem ontroeren1
    • zijn opmerking raakte me erg1
  3. het worden1
    • hij raakte totaal overstuur1
  4. hem een klap, schot of stoot toebrengen1
    • de kogel raakte hem in de schouder1

Wiktionary Translations for raken:

raken
verb
  1. toucher de loin au moyen d’un projectile.
  2. commencer à être ce qu’on n’était pas ; passer d’une situation, d’un état à un autre.
  3. A TRIER
  4. Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
  5. voir, observer
  6. Représenter, croquer avec exactitude.
  7. Mettre la main sur quelque chose

Cross Translation:
FromToVia
raken battre; frapper hit — to give a blow
raken butter; toucher; cogner impinge — To make a physical impact on to collide, to crash (upon).
raken rejoindre meet — converge and touch
raken toucher touch — make physical contact with
raken toucher touch — affect emotionally