Dutch
Detailed Translations for scheep gaan from Dutch to French
scheep gaan:
-
scheep gaan (inschepen; aan boord gaan)
embarquer; monter à bord; prendre le bateau; s'embarquer-
embarquer verb (embarque, embarques, embarquons, embarquez, embarquent, embarquais, embarquait, embarquions, embarquiez, embarquaient, embarquai, embarquas, embarqua, embarquâmes, embarquâtes, embarquèrent, embarquerai, embarqueras, embarquera, embarquerons, embarquerez, embarqueront)
-
monter à bord verb
-
prendre le bateau verb
-
s'embarquer verb
-
Conjugations for scheep gaan:
o.t.t.
- ga scheep
- gaat scheep
- gaat scheep
- gaan scheep
- gaan scheep
- gaan scheep
o.v.t.
- ging scheep
- ging scheep
- ging scheep
- gingen scheep
- gingen scheep
- gingen scheep
v.t.t.
- heb scheep gegaan
- hebt scheep gegaan
- heeft scheep gegaan
- hebben scheep gegaan
- hebben scheep gegaan
- hebben scheep gegaan
v.v.t.
- had scheep gegaan
- had scheep gegaan
- had scheep gegaan
- hadden scheep gegaan
- hadden scheep gegaan
- hadden scheep gegaan
o.t.t.t.
- zal scheep gaan
- zult scheep gaan
- zal scheep gaan
- zullen scheep gaan
- zullen scheep gaan
- zullen scheep gaan
o.v.t.t.
- zou scheep gaan
- zou scheep gaan
- zou scheep gaan
- zouden scheep gaan
- zouden scheep gaan
- zouden scheep gaan
en verder
- ben scheep gegaan
- bent scheep gegaan
- is scheep gegaan
- zijn scheep gegaan
- zijn scheep gegaan
- zijn scheep gegaan
diversen
- ga scheep!
- gaat scheep!
- scheep gegaan
- scheep gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze