Dutch

Detailed Translations for schuimbekken from Dutch to French

schuimbekken:

schuimbekken verb (bek schuim, bekt schuim, bekte schuim, bekten schuim, schuimgebekt)

  1. schuimbekken (woedend zijn; kwaad zijn)
    être en colère; être furieux; éclater; faire rage; bouder; fulminer; tempêter; vociférer
    • éclater verb (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • faire rage verb
    • bouder verb (boude, boudes, boudons, boudez, )
    • fulminer verb (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • tempêter verb (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, )
    • vociférer verb (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, )
  2. schuimbekken (briesen van woede)
    écumer; rugir de colère
    • écumer verb (écume, écumes, écumons, écumez, )

Conjugations for schuimbekken:

o.t.t.
  1. bek schuim
  2. bekt schuim
  3. bekt schuim
  4. bekken schuim
  5. bekken schuim
  6. bekken schuim
o.v.t.
  1. bekte schuim
  2. bekte schuim
  3. bekte schuim
  4. bekten schuim
  5. bekten schuim
  6. bekten schuim
v.t.t.
  1. heb schuimgebekt
  2. hebt schuimgebekt
  3. heeft schuimgebekt
  4. hebben schuimgebekt
  5. hebben schuimgebekt
  6. hebben schuimgebekt
v.v.t.
  1. had schuimgebekt
  2. had schuimgebekt
  3. had schuimgebekt
  4. hadden schuimgebekt
  5. hadden schuimgebekt
  6. hadden schuimgebekt
o.t.t.t.
  1. zal schuimbekken
  2. zult schuimbekken
  3. zal schuimbekken
  4. zullen schuimbekken
  5. zullen schuimbekken
  6. zullen schuimbekken
o.v.t.t.
  1. zou schuimbekken
  2. zou schuimbekken
  3. zou schuimbekken
  4. zouden schuimbekken
  5. zouden schuimbekken
  6. zouden schuimbekken
en verder
  1. ben schuimgebekt
  2. bent schuimgebekt
  3. is schuimgebekt
  4. zijn schuimgebekt
  5. zijn schuimgebekt
  6. zijn schuimgebekt
diversen
  1. bek schuim!
  2. bekt schuim!
  3. schuimgebekt
  4. schuimbekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schuimbekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bouder kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn bokken; bokkig zijn; bouderen; een pruillip trekken; kniezen; mokken; pruilen; steigeren
faire rage kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn brullen; donderen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren; vuilbekken
fulminer kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn brullen; donderen; foeteren; fulmineren; gillen; het uitgillen; ketteren; krijsen; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren; uitvaren tegen; vuilbekken
rugir de colère briesen van woede; schuimbekken
tempêter kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn blaffen; brullen; bulderen; daveren; donderen; fulmineren; hard waaien; het uitgillen; ketteren; razen; schreeuwen; stormen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren; woeden
vociférer kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn brullen; donderen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; ketteren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren
éclater kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn aan stukken springen; afspatten; afspringen; afvliegen; barsten; exploderen; klappen; klateren; knallen; kunnen stikken; losbarsten; losbreken; losspringen; neerploffen; ontploffen; openspringen; ploffen; springen; stukspringen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten
écumer briesen van woede; schuimbekken afromen; afschuimen; afspanen; jutten; schuim vormen; schuimen
être en colère kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
être furieux kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn