Dutch
Detailed Translations for slepend from Dutch to French
slepend:
-
slepend (treuzelachtig; langzaam; traag; aarzelend; weifelend; dralend; besluitloos; treuzelend; talmend; leuterig)
lambinant; hésitant; traînant; lambin; traînassant-
lambinant adj
-
hésitant adj
-
traînant adj
-
lambin adj
-
traînassant adj
-
Translation Matrix for slepend:
slepen:
-
slepen
remorquer; traîner-
remorquer verb (remorque, remorques, remorquons, remorquez, remorquent, remorquais, remorquait, remorquions, remorquiez, remorquaient, remorquai, remorquas, remorqua, remorquâmes, remorquâtes, remorquèrent, remorquerai, remorqueras, remorquera, remorquerons, remorquerez, remorqueront)
-
traîner verb (traîne, traînes, traînons, traînez, traînent, traînais, traînait, traînions, traîniez, traînaient, traînai, traînas, traîna, traînâmes, traînâtes, traînèrent, traînerai, traîneras, traînera, traînerons, traînerez, traîneront)
-
-
slepen
Conjugations for slepen:
o.t.t.
- sleep
- sleept
- sleept
- slepen
- slepen
- slepen
o.v.t.
- sleepte
- sleepte
- sleepte
- sleepten
- sleepten
- sleepten
v.t.t.
- heb geslepen
- hebt geslepen
- heeft geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
v.v.t.
- had geslepen
- had geslepen
- had geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
o.t.t.t.
- zal slepen
- zult slepen
- zal slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
o.v.t.t.
- zou slepen
- zou slepen
- zou slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
en verder
- ben geslepen
- bent geslepen
- is geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
diversen
- sleep!
- sleept!
- geslepen
- slepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for slepen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
remorquer | slepen; wegslepen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
faire glisser | slepen | schuiven; voortschuiven |
remorquer | slepen | |
traîner | slepen | aanslepen; aarzelen; dralen; drentelen; dubben; flaneren; gebukt gaan onder; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; sjouwen; slenteren; sleuren; slingeren; talmen; teuten; torsen; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; weifelen; zeulen |