Noun | Related Translations | Other Translations |
abruti
|
|
domkop; dommerik; domoor; druiloor; flierefluiter; idioot; kalfskop; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; minkukel; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; slampamper; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilenbal; uilskuiken
|
bête
|
|
beest; dier; gedrocht; misbaksel; monster; mormel; wangedrocht; wanschepsel
|
mortel
|
|
individu; mens; persoon; sterveling; wezen
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
abruti
|
daas; doezelig; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft
|
verdoofd
|
abrutissant
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
|
assommant
|
afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend
|
lastig; moeilijk; niet makkelijk; ongemakkelijk; stomvervelend; zwaar
|
bête
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
achterlijk; argeloos; dwaas; eigenaardig; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; infantiel; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; leeghoofdig; maf; mal; mesjogge; naief; naïef; niet goed snik; onbenullig; onnozel; overdreven kinderachtig; schaapachtig; stupide; typisch; uilachtig; vreemd; zot
|
de manière ennuyeuse
|
afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend
|
eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend
|
de manière monotone
|
afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend
|
eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend
|
déraisonnable
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
dwaas; idioot; nutteloos; onbezonnen; onbillijk; ongegrond; onrechtvaardig; onredelijk; onwijs; onzinnig; redeloos; unfair; verstandeloos; zinloos; zonder verstand
|
embêtant
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
ergerlijk; irritant; vervelend
|
endormi
|
doezelig; soezerig; suf
|
|
ennuyant
|
afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend
|
eentonig; ergerlijk; irritant; monotoon; saai; slaapverwekkend; vervelend
|
ennuyeusement
|
afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend
|
eentonig; ergerlijk; irritant; langdradig; monotoon; saai; slaapverwekkend; taai; vervelend; zonder afleiding
|
ennuyeux
|
afgezaagd; afstompend; eentonig; geestdodend; monotoon; saai; slaapverwekkend; stom; suf; vervelend
|
afgezaagd; eentonig; ellendig; ergerlijk; flauw; hinderlijk; irritant; langdraadig; langdradig; langwijlig; lastig; melig; monotoon; onaangenaam; rot; saai; saaie; slaapverwekkend; storend; taai; vervelend; zonder afleiding
|
fade
|
afstompend; duf; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
bleekjes; flauw; laf; muf; oubakken; oud; oudbakken; pips; plat; slap; slapjes; smakeloos; stijlloos; verschaald; wee; ziekelijk; zonder smaak; zonder zout; zouteloos; zoutloos; zwak
|
hébété
|
daas; doezelig; dof; duf; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft
|
absent; afwezig; gedachteloos; met de mond vol tanden; met open mond; sprakeloos; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verstomd; verwonderd
|
imprudent
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
dwaas; halsbrekend; idioot; lichthoofdig; lichtzinnig; onberaden; onbesuisd; onbezonnen; ondoordacht; onnadenkend; overmoedig; roekeloos; vermetel; waaghalzig
|
insensé
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
absurd; belachelijk; bespottelijk; dwaas; idioot; lachwekkend; nutteloos; onbezonnen; onwijs; onzinnig; redeloos; verblind; verdwaasd; verstandeloos; zinloos; zonder verstand
|
insipide
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
afstotelijk voor zintuigen; bleekjes; flauw; flauwtjes; laf; lelijk; muf; onappetijtelijk; onsmakelijk; oubakken; oud; oudbakken; pips; plat; slap; slapjes; smakeloos; stijlloos; verschaald; walgelijk; wee; ziekelijk; zonder smaak; zonder zout; zoutloos; zwak; zwakjes
|
monotone
|
afgezaagd; afstompend; eentonig; geestdodend; monotoon; saai; slaapverwekkend; stom; suf; vervelend
|
eentonig; langdradig; monotoon; saai; slaapverwekkend; taai; zonder afleiding
|
morne
|
afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend
|
akelig; bedrukt; beroerd; doods; droefgeestig; ellendig; gedrukt; grauw; melancholisch; melancholische; mismoedig; misselijk; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; neerslachtig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; pessimistisch; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; verveloos; vreugdeloos; zwaarmoedig
|
mortel
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
dodelijk; fataal; sterfelijk
|
sans esprit
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
dood; eenvoudig; geesteloos; gemakkelijk; levenloos; licht; makkelijk; niet bezield; niet moeilijk; onbezield; simpel
|
sans intelligence
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
|
somnolent
|
doezelig; soezerig; suf
|
dommelig; dromerig; lodderig; mijmerend; slaapdronken; slaperig; soezend; soezig; suffend; suffig; versuft
|
stupide
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; dwaas; eigenaardig; geesteloos; gek; geschift; gestoord; getikt; hersenloos; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; leeghoofdig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; typisch; verstandeloos; vreemd; zot
|
terne
|
afstompend; daas; dof; eentonig; geestdodend; geesteloos; mat; saai; soezerig; stom; suf; versuft
|
beslagen; bleek; boosaardig; dof; dood; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; futloos; geesteloos; gemakkelijk; gematteerd; glansloos; grauw; grauwkleurig; grijs; lamlendig; levenloos; licht; lusteloos; makkelijk; mat; mistroostig; morsig; niet bezield; niet helder; niet moeilijk; niet uitbundig; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; simpel; slap; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; somber; sprakeloos; stom; stomverbaasd; triest; troosteloos; vaal; verschoten; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
|
à moitié endormi
|
doezelig; soezerig; suf
|
soezig
|
étourdi
|
daas; doezelig; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft
|
bedwelmd; draaierig; duizelig; gedachteloos; lichthoofdig; lichtzinnig; loszinnig; met de mond vol tanden; met open mond; onder invloed; sprakeloos; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verdoofd; verstomd; verwonderd
|