Dutch
Detailed Translations for trappen af from Dutch to French
aftrappen:
-
aftrappen
-
aftrappen
Conjugations for aftrappen:
o.t.t.
- trap af
- trapt af
- trapt af
- trappen af
- trappen af
- trappen af
o.v.t.
- trapte af
- trapte af
- trapte af
- trapten af
- trapten af
- trapten af
v.t.t.
- heb afgetrapt
- hebt afgetrapt
- heeft afgetrapt
- hebben afgetrapt
- hebben afgetrapt
- hebben afgetrapt
v.v.t.
- had afgetrapt
- had afgetrapt
- had afgetrapt
- hadden afgetrapt
- hadden afgetrapt
- hadden afgetrapt
o.t.t.t.
- zal aftrappen
- zult aftrappen
- zal aftrappen
- zullen aftrappen
- zullen aftrappen
- zullen aftrappen
o.v.t.t.
- zou aftrappen
- zou aftrappen
- zou aftrappen
- zouden aftrappen
- zouden aftrappen
- zouden aftrappen
diversen
- trap af!
- trapt af!
- afgetrapt
- aftrappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aftrappen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
donner des coups de pied | aftrappen | schoppen; trappen; trappen geven |
donner l'envoi | aftrappen | |
engager | aftrappen | aangaan; aangrijpen; aanknopen; aannemen; aanroepen; aantrekken; aanvaarden; aanvangen; aanwenden; aanwerven; accepteren; beginnen; benoemen; benutten; engageren; erbij betrekken; erbij halen; erbij roepen; gebruiken; in dienst nemen; in functie aanstellen; in ontvangst nemen; inhuren; inroepen; inviteren; mobiliseren; ondernemen; ontvangen; panden; rekruteren; ronselen; starten; toepassen; uitnodigen; van start gaan; werven |
se débattre | aftrappen | afweren; opboksen; verdedigen; verweren; weren |
user ses chaussures | aftrappen |