Dutch
Detailed Translations for tuchtigen from Dutch to French
tuchtigen:
-
tuchtigen (kastijden; geselen)
punir; fouetter; châtier; infliger une punition-
punir verb (punis, punit, punissons, punissez, punissent, punissais, punissait, punissions, punissiez, punissaient, punîmes, punîtes, punirent, punirai, puniras, punira, punirons, punirez, puniront)
-
fouetter verb (fouette, fouettes, fouettons, fouettez, fouettent, fouettais, fouettait, fouettions, fouettiez, fouettaient, fouettai, fouettas, fouetta, fouettâmes, fouettâtes, fouettèrent, fouetterai, fouetteras, fouettera, fouetterons, fouetterez, fouetteront)
-
châtier verb (châtie, châties, châtions, châtiez, châtient, châtiais, châtiait, châtiions, châtiiez, châtiaient, châtiai, châtias, châtia, châtiâmes, châtiâtes, châtièrent, châtierai, châtieras, châtiera, châtierons, châtierez, châtieront)
-
Conjugations for tuchtigen:
o.t.t.
- tuchtig
- tuchtigt
- tuchtigt
- tuchtigen
- tuchtigen
- tuchtigen
o.v.t.
- tuchtigde
- tuchtigde
- tuchtigde
- tuchtigden
- tuchtigden
- tuchtigden
v.t.t.
- heb getuchtigd
- hebt getuchtigd
- heeft getuchtigd
- hebben getuchtigd
- hebben getuchtigd
- hebben getuchtigd
v.v.t.
- had getuchtigd
- had getuchtigd
- had getuchtigd
- hadden getuchtigd
- hadden getuchtigd
- hadden getuchtigd
o.t.t.t.
- zal tuchtigen
- zult tuchtigen
- zal tuchtigen
- zullen tuchtigen
- zullen tuchtigen
- zullen tuchtigen
o.v.t.t.
- zou tuchtigen
- zou tuchtigen
- zou tuchtigen
- zouden tuchtigen
- zouden tuchtigen
- zouden tuchtigen
en verder
- ben getuchtigd
- bent getuchtigd
- is getuchtigd
- zijn getuchtigd
- zijn getuchtigd
- zijn getuchtigd
diversen
- tuchtig!
- tuchtigt!
- getuchtigd
- tuchtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tuchtigen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
châtier | geselen; kastijden; tuchtigen | aframmelen; afranselen; afrossen; afstraffen; aftuigen; in elkaar timmeren; straffen; toetakelen |
fouetter | geselen; kastijden; tuchtigen | aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; hard slaan; hengsten; in elkaar timmeren; klutsen; meppen; slaan; snerpen; timmeren; toetakelen |
infliger une punition | geselen; kastijden; tuchtigen | afstraffen; bestraffen; sancties treffen; straffen |
punir | geselen; kastijden; tuchtigen | afstraffen; bestraffen; sancties treffen; straffen |