Summary
Dutch to French: more detail...
- uitdelen:
-
Wiktionary:
- uitdelen → distribuer, dispenser
- uitdelen → émettre, partager, distribuer, dispenser
Dutch
Detailed Translations for uitdelen from Dutch to French
uitdelen:
-
uitdelen (ronddelen; verdelen; uitreiken; rondgeven; rondreiken)
distribuer; partager; répartir; diviser; distribuer à la ronde; répandre; éparpiller; faire circuler-
distribuer verb (distribue, distribues, distribuons, distribuez, distribuent, distribuais, distribuait, distribuions, distribuiez, distribuaient, distribuai, distribuas, distribua, distribuâmes, distribuâtes, distribuèrent, distribuerai, distribueras, distribuera, distribuerons, distribuerez, distribueront)
-
partager verb (partage, partages, partageons, partagez, partagent, partageais, partageait, partagions, partagiez, partageaient, partageai, partageas, partagea, partageâmes, partageâtes, partagèrent, partagerai, partageras, partagera, partagerons, partagerez, partageront)
-
répartir verb (répartis, répartit, répartissons, répartissez, répartissent, répartissais, répartissait, répartissions, répartissiez, répartissaient, répartîmes, répartîtes, répartirent, répartirai, répartiras, répartira, répartirons, répartirez, répartiront)
-
diviser verb (divise, divises, divisons, divisez, divisent, divisais, divisait, divisions, divisiez, divisaient, divisai, divisas, divisa, divisâmes, divisâtes, divisèrent, diviserai, diviseras, divisera, diviserons, diviserez, diviseront)
-
répandre verb (répands, répand, répandons, répandez, répandent, répandais, répandait, répandions, répandiez, répandaient, répandis, répandit, répandîmes, répandîtes, répandirent, répandrai, répandras, répandra, répandrons, répandrez, répandront)
-
éparpiller verb (éparpille, éparpilles, éparpillons, éparpillez, éparpillent, éparpillais, éparpillait, éparpillions, éparpilliez, éparpillaient, éparpillai, éparpillas, éparpilla, éparpillâmes, éparpillâtes, éparpillèrent, éparpillerai, éparpilleras, éparpillera, éparpillerons, éparpillerez, éparpilleront)
-
faire circuler verb
-
-
uitdelen (trakteren)
régaler; offrir des friandises; payer un repas à; payer un verre à-
régaler verb (régale, régales, régalons, régalez, régalent, régalais, régalait, régalions, régaliez, régalaient, régalai, régalas, régala, régalâmes, régalâtes, régalèrent, régalerai, régaleras, régalera, régalerons, régalerez, régaleront)
-
payer un repas à verb
-
payer un verre à verb
-
Conjugations for uitdelen:
o.t.t.
- deel uit
- deelt uit
- deelt uit
- delen uit
- delen uit
- delen uit
o.v.t.
- deelde uit
- deelde uit
- deelde uit
- deelden uit
- deelden uit
- deelden uit
v.t.t.
- heb uitgedeeld
- hebt uitgedeeld
- heeft uitgedeeld
- hebben uitgedeeld
- hebben uitgedeeld
- hebben uitgedeeld
v.v.t.
- had uitgedeeld
- had uitgedeeld
- had uitgedeeld
- hadden uitgedeeld
- hadden uitgedeeld
- hadden uitgedeeld
o.t.t.t.
- zal uitdelen
- zult uitdelen
- zal uitdelen
- zullen uitdelen
- zullen uitdelen
- zullen uitdelen
o.v.t.t.
- zou uitdelen
- zou uitdelen
- zou uitdelen
- zouden uitdelen
- zouden uitdelen
- zouden uitdelen
en verder
- ben uitgedeeld
- bent uitgedeeld
- is uitgedeeld
- zijn uitgedeeld
- zijn uitgedeeld
- zijn uitgedeeld
diversen
- deel uit!
- deelt uit!
- uitgedeeld
- uitdelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitdelen:
Synonyms for "uitdelen":
Related Definitions for "uitdelen":
Wiktionary Translations for uitdelen:
uitdelen
Cross Translation:
verb
uitdelen
-
meerdere personen ergens op trakteren
- uitdelen → distribuer
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitdelen | → émettre; partager; distribuer; dispenser | ↔ dispense — To issue, distribute, or put out |