Dutch
Detailed Translations for uitvallen tegen from Dutch to French
uitvallen tegen:
-
uitvallen tegen (afsnauwen)
uitvallen tegen verb (val uit tegen, valt uit tegen, viel uit tegen, vielen uit tegen, uitgevallen tegen)
-
uitvallen tegen (afsnauwen)
engueuler; rabrouer-
engueuler verb (engueule, engueules, engueulons, engueulez, engueulent, engueulais, engueulait, engueulions, engueuliez, engueulaient, engueulai, engueulas, engueula, engueulâmes, engueulâtes, engueulèrent, engueulerai, engueuleras, engueulera, engueulerons, engueulerez, engueuleront)
-
rabrouer verb (rabroue, rabroues, rabrouons, rabrouez, rabrouent, rabrouais, rabrouait, rabrouions, rabrouiez, rabrouaient, rabrouai, rabrouas, rabroua, rabrouâmes, rabrouâtes, rabrouèrent, rabrouerai, rabroueras, rabrouera, rabrouerons, rabrouerez, rabroueront)
-
Conjugations for uitvallen tegen:
o.t.t.
- val uit tegen
- valt uit tegen
- valt uit tegen
- vallen uit tegen
- vallen uit tegen
- vallen uit tegen
o.v.t.
- viel uit tegen
- viel uit tegen
- viel uit tegen
- vielen uit tegen
- vielen uit tegen
- vielen uit tegen
v.t.t.
- ben uitgevallen tegen
- bent uitgevallen tegen
- is uitgevallen tegen
- zijn uitgevallen tegen
- zijn uitgevallen tegen
- zijn uitgevallen tegen
v.v.t.
- was uitgevallen tegen
- was uitgevallen tegen
- was uitgevallen tegen
- waren uitgevallen tegen
- waren uitgevallen tegen
- waren uitgevallen tegen
o.t.t.t.
- zal uitvallen tegen
- zult uitvallen tegen
- zal uitvallen tegen
- zullen uitvallen tegen
- zullen uitvallen tegen
- zullen uitvallen tegen
o.v.t.t.
- zou uitvallen tegen
- zou uitvallen tegen
- zou uitvallen tegen
- zouden uitvallen tegen
- zouden uitvallen tegen
- zouden uitvallen tegen
diversen
- val uit tegen!
- valt uit tegen!
- uitgevallen tegen
- uitvallend tegen
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitvallen tegen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
éclater contre quelq'un | afsnauwen; uitvallen tegen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
engueuler | afsnauwen; uitvallen tegen | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen; uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken |
rabrouer | afsnauwen; uitvallen tegen | afbekken; afblaffen; afsnauwen; grauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen |