Dutch
Detailed Synonyms for belijden in Dutch
belijden:
-
belijden
Conjugations for belijden:
o.t.t.
- belijd
- belijdt
- belijdt
- belijden
- belijden
- belijden
o.v.t.
- beleed
- beleed
- beleed
- beleden
- beleden
- beleden
v.t.t.
- heb beleden
- hebt beleden
- heeft beleden
- hebben beleden
- hebben beleden
- hebben beleden
v.v.t.
- had beleden
- had beleden
- had beleden
- hadden beleden
- hadden beleden
- hadden beleden
o.t.t.t.
- zal belijden
- zult belijden
- zal belijden
- zullen belijden
- zullen belijden
- zullen belijden
o.v.t.t.
- zou belijden
- zou belijden
- zou belijden
- zouden belijden
- zouden belijden
- zouden belijden
diversen
- belijd!
- belijdt!
- beleden
- belijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze