Dutch
Detailed Synonyms for fluisteren in Dutch
fluisteren:
-
fluisteren
-
fluisteren
-
fluisteren
– heel zacht praten 1
Conjugations for fluisteren:
o.t.t.
- fluister
- fluistert
- fluistert
- fluisteren
- fluisteren
- fluisteren
o.v.t.
- fluisterde
- fluisterde
- fluisterde
- fluisterden
- fluisterden
- fluisterden
v.t.t.
- heb gefluisterd
- hebt gefluisterd
- heeft gefluisterd
- hebben gefluisterd
- hebben gefluisterd
- hebben gefluisterd
v.v.t.
- had gefluisterd
- had gefluisterd
- had gefluisterd
- hadden gefluisterd
- hadden gefluisterd
- hadden gefluisterd
o.t.t.t.
- zal fluisteren
- zult fluisteren
- zal fluisteren
- zullen fluisteren
- zullen fluisteren
- zullen fluisteren
o.v.t.t.
- zou fluisteren
- zou fluisteren
- zou fluisteren
- zouden fluisteren
- zouden fluisteren
- zouden fluisteren
en verder
- is gefluisterd
- zijn gefluisterd
diversen
- fluister!
- fluistert!
- gefluisterd
- fluisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze