Dutch
Detailed Synonyms for schaatsenrijden in Dutch
schaatsenrijden:
-
schaatsenrijden
schaatsenrijden verb (rijd schaatsen, rijdt schaatsen, reed schaatsen, reden schaatsen, schaatsengereden)
-
schaatsenrijden
schaatsen; schaatsenrijden-
schaatsen verb
-
schaatsenrijden verb (rijd schaatsen, rijdt schaatsen, reed schaatsen, reden schaatsen, schaatsengereden)
-
Conjugations for schaatsenrijden:
o.t.t.
- rijd schaatsen
- rijdt schaatsen
- rijdt schaatsen
- rijden schaatsen
- rijden schaatsen
- rijden schaatsen
o.v.t.
- reed schaatsen
- reed schaatsen
- reed schaatsen
- reden schaatsen
- reden schaatsen
- reden schaatsen
v.t.t.
- heb schaatsengereden
- hebt schaatsengereden
- heeft schaatsengereden
- hebben schaatsengereden
- hebben schaatsengereden
- hebben schaatsengereden
v.v.t.
- had schaatsengereden
- had schaatsengereden
- had schaatsengereden
- hadden schaatsengereden
- hadden schaatsengereden
- hadden schaatsengereden
o.t.t.t.
- zal schaatsenrijden
- zult schaatsenrijden
- zal schaatsenrijden
- zullen schaatsenrijden
- zullen schaatsenrijden
- zullen schaatsenrijden
o.v.t.t.
- zou schaatsenrijden
- zou schaatsenrijden
- zou schaatsenrijden
- zouden schaatsenrijden
- zouden schaatsenrijden
- zouden schaatsenrijden
en verder
- ben schaatsengereden
- bent schaatsengereden
- is schaatsengereden
- zijn schaatsengereden
- zijn schaatsengereden
- zijn schaatsengereden
diversen
- rijd schaatsen!
- rijdt schaatsen!
- schaatsengereden
- schaatsenrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze