Summary
Dutch
Detailed Translations for bepalen from Dutch to Swedish
bepalen:
-
bepalen (inschatten; schatten; afwegen)
-
bepalen (definiëren; omschrijven)
-
bepalen (determineren; vaststellen)
Conjugations for bepalen:
o.t.t.
- bepaal
- bepaalt
- bepaalt
- bepalen
- bepalen
- bepalen
o.v.t.
- bepaalde
- bepaalde
- bepaalde
- bepaalden
- bepaalden
- bepaalden
v.t.t.
- heb bepaalt
- hebt bepaalt
- heeft bepaalt
- hebben bepaalt
- hebben bepaalt
- hebben bepaalt
v.v.t.
- had bepaalt
- had bepaalt
- had bepaalt
- hadden bepaalt
- hadden bepaalt
- hadden bepaalt
o.t.t.t.
- zal bepalen
- zult bepalen
- zal bepalen
- zullen bepalen
- zullen bepalen
- zullen bepalen
o.v.t.t.
- zou bepalen
- zou bepalen
- zou bepalen
- zouden bepalen
- zouden bepalen
- zouden bepalen
diversen
- bepaal!
- bepaalt!
- bepaalt
- bepalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
bepalen (vaststellen)
-
bepalen (voorschrijven; beschikken; verordenen)