Summary
Dutch
Detailed Translations for braden from Dutch to Swedish
braden:
-
braden
Conjugations for braden:
o.t.t.
- braad
- braadt
- braadt
- braden
- braden
- braden
o.v.t.
- braadde
- braadde
- braadde
- braadden
- braadden
- braadden
v.t.t.
- heb gebraden
- hebt gebraden
- heeft gebraden
- hebben gebraden
- hebben gebraden
- hebben gebraden
v.v.t.
- had gebraden
- had gebraden
- had gebraden
- hadden gebraden
- hadden gebraden
- hadden gebraden
o.t.t.t.
- zal braden
- zult braden
- zal braden
- zullen braden
- zullen braden
- zullen braden
o.v.t.t.
- zou braden
- zou braden
- zou braden
- zouden braden
- zouden braden
- zouden braden
diversen
- braad!
- braadt!
- gebraden
- bradend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for braden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
rosta | braden | door roest ingevreten worden; inroesten; roesten; verroesten |
ugnssteka | braden | bakken |
Wiktionary Translations for braden:
Swedish
Detailed Translations for braden from Swedish to Dutch
braden: (*Using Word and Sentence Splitter)
- bra: geschikt; bekwaam; capabel; competent; perfect; prima; hoogwaardig; van goede kwaliteit; akkoord; oké; passend; gepast; geëigend
- den: de
- bära: dragen; aan hebben; volhouden; verdragen; doorstaan; uithouden; harden; verduren; dulden; torsen; uitzingen; gebukt gaan onder; verstouwen; verstuwen; sjouwen; zeulen; ondersteunen; steunen; velen; vervoeren; rugsteunen; iets transporteren
- öden: avonturen; lotgevallen