Dutch
Detailed Translations for wissen from Dutch to Swedish
wissen:
Conjugations for wissen:
o.t.t.
- wis
- wist
- wist
- wissen
- wissen
- wissen
o.v.t.
- wiste
- wiste
- wiste
- wisten
- wisten
- wisten
v.t.t.
- heb gewist
- hebt gewist
- heeft gewist
- hebben gewist
- hebben gewist
- hebben gewist
v.v.t.
- had gewist
- had gewist
- had gewist
- hadden gewist
- hadden gewist
- hadden gewist
o.t.t.t.
- zal wissen
- zult wissen
- zal wissen
- zullen wissen
- zullen wissen
- zullen wissen
o.v.t.t.
- zou wissen
- zou wissen
- zou wissen
- zouden wissen
- zouden wissen
- zouden wissen
diversen
- wis!
- wist!
- gewist
- wissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wissen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ta bort | wegruimen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
ta bort | uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen | afnemen; afstoffen; afvoeren; afzonderen; ecarteren; lichten; meedragen; nemen uit; publicatie ongedaan maken; stoffen; uitlichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; wegdragen; weghalen; wegnemen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; wegwerken |
torka bort | uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen | wegpinken |