Dutch
Detailed Translations for kraak from Dutch to Swedish
kraak:
-
de kraak (wederrechtelijke bewoning)
-
de kraak (inbraak; braak)
bryta sig in-
bryta sig in noun
-
Translation Matrix for kraak:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bryta sig in | braak; inbraak; kraak | |
ockupera | kraak; wederrechtelijke bewoning | kraakpand |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bryta sig in | beroven; binnen breken; binnenbreken; binnendringen; binnenvallen; een inbraak doen; inbreken; inbreuk maken; invallen; overtreden |
Related Words for "kraak":
kraken:
-
kraken (een krakend geluid maken)
-
kraken (openbreken; losbreken)
-
kraken (kritiseren; afkraken; katten)
-
kraken (huizen kraken)
Conjugations for kraken:
o.t.t.
- kraak
- kraakt
- kraakt
- kraken
- kraken
- kraken
o.v.t.
- kraakte
- kraakte
- kraakte
- kraakten
- kraakten
- kraakten
v.t.t.
- heb gekraakt
- hebt gekraakt
- heeft gekraakt
- hebben gekraakt
- hebben gekraakt
- hebben gekraakt
v.v.t.
- had gekraakt
- had gekraakt
- had gekraakt
- hadden gekraakt
- hadden gekraakt
- hadden gekraakt
o.t.t.t.
- zal kraken
- zult kraken
- zal kraken
- zullen kraken
- zullen kraken
- zullen kraken
o.v.t.t.
- zou kraken
- zou kraken
- zou kraken
- zouden kraken
- zouden kraken
- zouden kraken
en verder
- ben gekraakt
- bent gekraakt
- is gekraakt
- zijn gekraakt
- zijn gekraakt
- zijn gekraakt
diversen
- kraak!
- kraakt!
- gekraakt
- krakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het kraken
sprickande-
sprickande noun
-
Translation Matrix for kraken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bryta upp | opbreken | |
spricka | barst; breuk; coryfee; crack; gebrek; geweldenaar; kei; kiertje; kloof; krak; manco; opening; rotsspleet; ruptuur; scheur; scheuring; spleet; tussenruimte; uitsparing; zwakheid | |
sprickande | kraken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bryta ned hus | huizen kraken; kraken | |
bryta upp | kraken; losbreken; openbreken | afronden; completeren; gaan; heengaan; laatste gedeelte afmaken; opbreken; opensperren; opstappen; scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan; vertrekken; weggaan |
kritisera | afkraken; katten; kraken; kritiseren | bekritiseren; beoordelen; een klacht indienen; goed- of afkeuren; hekelen; klagen; recenseren; zijn beklag indienen |
riva hus | huizen kraken; kraken | |
spricka | een krakend geluid maken; kraken | aan stukken springen; klieven; kloven; openhakken; splijten; splitsen; uiteensplijten |