Summary
Dutch
Detailed Translations for stekend from Dutch to Swedish
stekend:
stekend form of steken:
-
steken (steken geven; prikken)
Conjugations for steken:
o.t.t.
- steek
- steekt
- steekt
- steken
- steken
- steken
o.v.t.
- stak
- stak
- stak
- staken
- staken
- staken
v.t.t.
- heb gestoken
- hebt gestoken
- heeft gestoken
- hebben gestoken
- hebben gestoken
- hebben gestoken
v.v.t.
- had gestoken
- had gestoken
- had gestoken
- hadden gestoken
- hadden gestoken
- hadden gestoken
o.t.t.t.
- zal steken
- zult steken
- zal steken
- zullen steken
- zullen steken
- zullen steken
o.v.t.t.
- zou steken
- zou steken
- zou steken
- zouden steken
- zouden steken
- zouden steken
en verder
- ben gestoken
- bent gestoken
- is gestoken
- zijn gestoken
- zijn gestoken
- zijn gestoken
diversen
- steek!
- steekt!
- gestoken
- stekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for steken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sticka | prikken; steken; steken geven | aftroeven; breien; doorprikken; een por geven; klitten; openprikken; opkrassen; overtroeven; porren; prikken in; samenplakken; stoten; voorsnijden |
stinga | prikken; steken; steken geven |
Related Words for "steken":
Related Definitions for "steken":
Wiktionary Translations for steken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• steken | → packa | ↔ bag — to put into a bag |
• steken | → sticka | ↔ stab — To pierce or wound with pointed object |
• steken | → använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• steken | → anmäla; annonsera; bebåda; introducera; meddela | ↔ introduire — Faire entrer une chose dans une autre. |
• steken | → lägga; ställa; sätta | ↔ mettre — placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. |
• steken | → sticka | ↔ piquer — Traductions à trier suivant le sens |
• steken | → knivhugga | ↔ poignarder — frapper, blesser, tuer avec un poignard. |
• steken | → lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra | ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose. |